U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Familierecht. Getuigenbewijs. Bewijswaardering.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,

team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer : 200.143.637/01

zaaknummer rechtbank Amsterdam : 1299796 \ HA EXPL 11-536

arrest van de meervoudige familiekamer van 21 april 2020

inzake

[de man] ,

wonend te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: voorheen mr. A. Sarioglu, thans mr. E.B. Doganer te Amsterdam,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. F. Salouli te Amsterdam.

1 Het verdere geding in hoger beroep

Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.

Bij tussenarrest van dit hof van 28 juli 2015 is de man toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van de stelling dat hij in 2009 een aan de vrouw toebehorend bedrag van € 10.000,- of een deel daarvan in zijn bezit heeft gekregen.

Ten behoeve van het te houden getuigenverhoor heeft de man bij brieven van 18 en 27 november 2015 nadere stukken in het geding gebracht.

Op 2 december 2015 en 30 maart 2016 heeft de man twee respectievelijk drie getuigen doen horen ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. A.V.T. de Bie. Vervolgens zijn de hierna te noemen vader en zus van de vrouw door de man als getuigen opgeroepen en, nadat zij op 18 oktober 2016 en 2 december 2016 niet waren verschenen, op 13 april 2017 - met bevel medebrenging en door de openbare macht mede gebracht - ten overstaan van voormelde raadsheer-commissaris gehoord.

Op 30 mei 2017 heeft de man een memorie na enquête ingediend en op 11 juli 2017 heeft de vrouw van antwoordmemorie na enquête gediend.

Vervolgens is, na aanhouding van de zaak en na ambtshalve royement, voortzetting van de procedure en arrest gevraagd.

2 De verdere beoordeling

2.1

Het gaat in deze zaak, voor zover in hoger beroep nog van belang en zoals bij voornoemd tussenarrest van 28 juli 2015 reeds is overwogen, om de vraag of de vrouw recht heeft op betaling door de man van een bedrag van € 10.000,- dat volgens de vrouw door haar aan de man ter beschikking is gesteld en nooit door de man is terugbetaald. Volgens de vrouw is de man in 2009 tijdens een vakantie in Marokko in het bezit gekomen van dit bedrag, dat de vrouw voor en/of tijdens het huwelijk van haar inkomsten heeft gespaard. Van het door haar gespaarde en haar toebehorende geld is een bedrag van € 5.000,- op een Marokkaanse spaarrekening van de man gestort en is € 5.000,- in contanten in zijn bezit gekomen doordat de vrouw een enveloppe met de tegenwaarde daarvan in Marokkaanse Dirham aan de man heeft gegeven.

De man betwist de stellingen van de vrouw en voert aan dat zowel het gestorte geld als het geld in de enveloppe zijn eigen geld was, dat hij in de loop der jaren bij elkaar had gespaard.

2.2

Zoals eveneens in het tussenarrest is overwogen, heeft de vrouw de bewijslast van haar stellingen, nu zij zich op het rechtsgevolg daarvan beroept. In het kader van de op haar rustende bewijslast heeft de vrouw (in eerste aanleg) zichzelf, haar vader [X] (hierna: de vader van de vrouw) en haar zus [Y] (hierna: de zus van de vrouw) als getuigen doen horen. In hoger beroep heeft de man alsnog van zijn recht op contra-enquête gebruik gemaakt en [A] (hierna: [A] ), [B] (hierna: [B] ), [C] (hierna: [C] ), zijn broer [D] (hierna: de broer van de man) en zichzelf als getuigen voortgebracht. Tot slot heeft de man de vader van de vrouw en de zus van de vrouw als getuigen voortgebracht.

2.3.1

De vrouw heeft in eerste aanleg als getuige - voor zover hier van belang - als volgt verklaard:

“Het klopt dat ik heb gewerkt bij een schoonmaakbedrijf en maandelijks salaris ontving. Ook heb ik een ontslagvergoeding gekregen toen het bedrijf failliet ging en een uitkering. (…) Maandelijks pinde ik of mijn voormalige echtgenoot bedragen om te sparen. Wij spaarden om een huis in Marokko te kunnen kopen. Ik bewaarde het geld contant in huis (….) in de holle poten van de computertafel. De bankafschriften, overgelegd als productie 10, zijn van mijn rekening. Het is juist dat er in totaal meer dan € 10.000,- is gespaard en is opgenomen. Het geld is ook gebruikt voor een vakantie in Marokko en voor de aanschaf van een auto (…). Wij zijn in de zomer van 2009 naar Marokko gegaan. We hebben het spaargeld dat we zouden gebruiken voor het huis, dat was € 10.000,-, meegenomen in contanten. De helft hiervan hebben we bij de bank gewisseld in dirham. De andere helft hebben we nog contant bewaard, wachtend op een gunstigere wisselkoers. (…) Toen we bij de bank waren (…) hebben we de helft van het geld, € 5.000,-, gestort op de spaarrekening van meneer. (…) Op een gegeven moment zijn we naar mijn moeder in Tanger gegaan. (…) De wisselkoers was inmiddels gunstiger. We zijn in Tanger naar de bank gegaan om het geld te wisselen in dirham. (…) ik ben bij mijn ouders achtergebleven. Ongeveer een kwartier later kwam hij (de man; hof) weer aanbellen. (…) Hij vroeg naar de envelop met het gewisselde geld. Die heb ik hem gegeven. (…)”.

2.3.2

De zus van de vrouw heeft, voor zover hier van belang, in eerste aanleg het volgende verklaard:

“Van mijn zus weet ik (…) dat zij na het faillissement van het schoonmaakbedrijf een vergoeding van rond de € 5.000,- heeft gekregen en een uitkering. Mijn zus vertelde mij dat zij spaargeld bewaarde in de poten van de computertafel. Omdat ze bang was dat het geld zou worden gestolen en omdat ze een huis wilde kopen in Marokko, hebben ze het geld meegenomen naar Marokko. Ik heb het geld nooit zelf gezien, maar ik heb van mijn zus gehoord dat het ging om € 10.000,-. (…)

In de zomer van 2009 was ik ook in Marokko op vakantie bij mijn ouders. (…) Op een gegeven moment is mijn zus samen met haar man naar ons toegekomen. Ze hebben toen geld gewisseld, want hier was de wisselkoers gunstiger. (…) Ik heb gezien dat hij (de man; hof) een dikke envelop met geld heeft gepakt en heeft meegenomen. Ik heb wel gezien dat er geld in zat, maar ik weet niet hoeveel geld. Pas later hoorde ik dat het de helft van het spaargeld was dat ze hadden meegenomen naar Marokko.”

2.3.3

De vader van de vrouw heeft, voor zover hier van belang, in eerste aanleg het volgende verklaard:

“(…) mijn dochter (…) werkte bij een bedrijf en had een inkomen. (…) Op een gegeven moment ging het bedrijf failliet. Zij vertelde mij dat ze daarom € 5.000 van het bedrijf had gekregen. (...) Ik weet niet of mijn dochter naast het bedrag van € 5.000 spaarde. (…) In de eerste week van mijn vakantie (in 2009 in Marokko; hof) had ik telefonisch contact met mijn dochter over de wisselkoers op dat moment. (…) Kort daarna kwamen mijn dochter en [de man] naar Tanger toe. Ik hoorde nadien dat zij voor hun komst naar ons huis geld hadden gewisseld. (…) Toen ontstond een meningsverschil tussen mijn dochter en [de man] . (…) Hij vroeg mijn dochter om de enveloppe. (…) Mijn dochter opende haar tas en gaf de enveloppe aan [de man] . [de man] pakte de enveloppe met geld en ging daarmee naar zijn auto. (…) Ik heb het geld niet gezien. De enveloppe was dicht. (…)

Mijn dochter heeft mij gevraagd, voordat ze naar Marokko vertrok, hoe ze het veiligst € 10.000 kon vervoeren van Nederland naar Marokko. (…) Voor haar vakantie naar Marokko vertelde ze mij dat zij geld bewaarde in de tafelpoot van de computertafel. (…) Pas toen de echtscheiding een feit was vertelde mijn dochter: “Het is mijn geld”. (…) Eerder had ze tegen mij gezegd “Wij hebben totaal gezamenlijk in totaal € 10.000.” Ze zei letterlijk “Wij”. ”

2.3.4

De man heeft als getuige, voor zover hier van belang, als volgt verklaard:

“In de zomer van 2009 was ik met mijn ex-vrouw [de vrouw] (…) in Marokko op vakantie. Wij hadden contant geld bij ons. Dat was een bedrag van € 10.000,- en daarboven nog € 3000 of € 4000,- als vakantiegeld. De € 10.000,- wilde ik op een bank storten om daarmee later een woning te kopen. (…) Een deel van het bedrag van € 10.000,- heb ik in Tétouan op mijn eigen rekening (…) gestort. Het andere deel heb ik een paar dagen later gestort. Het eerste deel was ongeveer € 6.000,-. (…) Het tweede deel heb ik pas later in Tanger omgewisseld voor dirhams. Daar was een betere koers. De dirhams die ik heb gewisseld heb ik in een envelop gedaan. (…) Hij paste niet in mijn zak en daarom heb ik hem aan [de vrouw] gegeven. (…) Wij waren toen bij haar ouders in Tanger. (…) Toen heb ik haar gevraagd bij de envelop te geven. Zij heeft mij die toen gegeven. (…) Ik weet nog dat haar vader erbij was. Het was in de woonkamer. (…) Het bedrag van € 10.000,- was van mij. Voor een deel had ik dat gespaard, maar ik heb ook in 2002 samen met mijn broer voor zijn vrouw en mij een stuk grond gekocht. (…) Ik heb dus zijn helft van het bedrag voorgeschoten. Hij heeft mij dat in 2009 terugbetaald. In juni of juli heeft hij mij bij hem thuis € 6000.- gegeven. (…) Het klopt dat mijn ex-vrouw ooit een ontslagvergoeding heeft gekregen. Dat bedrag heeft zij aan haar vader gegeven. Verder heeft zij elke maand € 1000,- gepind en gaf zij dat geld ook aan haar vader. Dat heeft zij gedurende twee jaar gedaan. U houdt mij voor dat [de vrouw] heeft verklaard dat het contante geld van haar was en dat zij dat bewaarde in een tafelpoot. Dat klopt niet. (…) Net als haar zussen en broertjes hielp zij met haar loon haar vader. Dat ging met een maandelijks bedrag.”

2.3.5

De getuige [A] heeft, voor zover hier van belang, als volgt verklaard:

“ [de man] ken ik. Hij was bij mij van 2007 tot 2010 in loondienst. (…) Hij verdiende ongeveer € 800,- schoon per maand. (…) Hij kreeg natuurlijk ook vakantiegeld en volgens mij ook de 13e maand. (…) Het klopt dat hij ook bij anderen werkte. (…) U (advocaat man; hof) vraagt mij of hij in staat was om te sparen. Ja, dat was hij zeker.”

2.3.6

De getuige [B] heeft, voor zover hier van belang, als volgt verklaard:

“(…) in 2000 of 2001 is [de man] naar Nederland gekomen. Hij kreeg toen een baantje als glazenophaler en schoonmaker in [bedrijf 1] . (…) Ik was toen hoofdportier bij [bedrijf 1] . Wij hebben daar gewerkt tot de sluiting in 2004. (…) [de man] verdiende bij [bedrijf 1] een salaris en kreeg ook fooien. (…) Je kon toen in een weekend een paar honderd gulden of euro’s verdienen. Het verdiende goed. (…) ik weet dat [de man] door de week daar ook werkte. Na de sluiting in 2004 heb ik nog drie baantjes voor [de man] geregeld bij verschillende ondernemingen, de horeca. (…) U (advocaat man; hof) vraagt mij of hij in staat was geld te sparen. Ja dat denk ik wel. Hij was een echte spijker, daarmee bedoel ik dat hij gierig was.”

2.3.7

De getuige [C] heeft, voor zover hier van belang, als volgt verklaard:

“Ik ben bevriend met [de man] en wij zijn ook collega’s geweest. (…) Dat was bij [bedrijf 2] , waarvan de eigenaar [A] was. (…) [de man] werd daar een soort manager van alles. Hij werkte er elke dag. (…) [de man] heeft mij wel verteld over zijn huwelijk met [de vrouw] . (…) Hij heeft mij verteld dat hij dingen moest doen voor de vader van [de vrouw] en dat hij aan die vader ook geld moest geven. (…) Ik weet dat [de man] veel aan het sparen was om met [de vrouw] samen een toekomst te kunnen op bouwen. (…) ik zag dat hij eigenlijk altijd aan het werk was. (…)

Het klopt dat hij fulltime bij [bedrijf 2] werkte. Mogelijk werkte hij toen nog elders.”

2.3.8

De broer van de man heeft, voor zover hier van belang, als volgt verklaard:

“ [de man] (…) is, mijn jongere broer. (…) Hij had wat geld verzameld en ik vroeg hem waarom we dat niet eens zouden investeren. Dat zouden we samen kunnen doen. Een beetje van mij en een beetje van hem. Ik stelde hem voor om een stuk grond te kopen in Marokko (…) Ik (…) heb de grond gekocht. (…) De grond kostte ongeveer € 15.000,-. Dat geld was allemaal van hem afkomstig. Hij heeft dus toen alles betaald. (…) Ik heb de helft van de waarde van de grond aan hem terug betaald (…) Ik heb hem hier in Nederland € 5.000,- gegeven en later in Marokko nog een keer € 2.500,-. Het bedrag van € 5.000,- heb ik hem in 2009 vlak voor de vakantie naar Marokko gegeven, in één keer. (…) Ik heb ook nog € 1.000,- euro aan mij broer gegeven. (…) U (advocaat man; hof) vraagt mij of mijn broer spaarde. Ja, hij was niet gierig maar dat was wel zo. (…) U vraagt mij of [de vrouw] zelf werkte. (…) Tijdens hun huwelijk heeft zij in elk geval niet gewerkt.”

2.3.9

De vader van de vrouw en de zus van de vrouw hebben zich als getuigen in contra-enquête op hun verschoningsrecht beroepen.

2.4

Bij de beoordeling van de afgelegde getuigenverklaringen stelt het hof voorop dat de door de vrouw afgelegde verklaring, overeenkomstig het bepaalde in artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omtrent de door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Bezien dient te worden of sprake is van aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring in voldoende mate ondersteunen.

2.5

Naar het oordeel van het hof is de vrouw niet geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de man in 2009 een aan de vrouw toebehorend bedrag van € 10.000,-, of een deel daarvan, in zijn bezit heeft gekregen. Voor dit oordeel is het navolgende redengevend.

2.6

Tussen partijen is niet in geschil dat zij in 2009 een bedrag van € 10.000,- naar Marokko hebben meegenomen en dat dit bedrag aldaar, na in de lokale valuta te zijn gewisseld, voor de helft op een bankrekening van de man is gestort en voor de helft in een enveloppe aan de man is overhandigd. De vraag is van wie dit vanuit Nederland meegenomen geld was.

De vrouw heeft als getuige verklaard dat het geld van haar is, dat zij het van haar loon en de door haar ontvangen ontslagvergoeding heeft gespaard en dat zij het geld in delen heeft opgenomen van haar bankrekening en thuis in een holle tafelpoot heeft bewaard alvorens het mee naar Marokko te nemen. Uit de door de vrouw overgelegde afschriften van haar bankrekening blijkt dat gedurende een aantal jaar (meer dan) € 10.000,- van haar rekening is opgenomen. De enkele omstandigheid echter dat het geld is opgenomen, leidt nog niet tot het oordeel dat de vrouw het geld ook heeft gespaard; te minder nu het geld over een periode van verschillende jaren is opgenomen en het opgenomen geld ook, zoals de vrouw zelf heeft verklaard, is besteed aan de aankoop van een auto en een vakantie in Marokko. Ook overigens wordt de verklaring van de vrouw dat zij het opgenomen geld heeft gespaard, niet door bewijsmiddelen gesteund. De vader van de vrouw heeft verklaard dat hij niet weet of zijn dochter spaarde en voorts dat de vrouw hem vertelde dat ze ‘geld’ in de tafelpoot bewaarde. Hieruit volgt nog niet dat het door de vrouw opgenomen geld is gespaard en dat het in de tafelpoot bewaarde geld van de vrouw is. De zus van de vrouw heeft voorts slechts verklaard dat de vrouw haar heeft verteld dat zij spaargeld in een tafelpoot bewaarde. De waarde van deze verklaring van horen zeggen is beperkt, nu de zus van de vrouw slechts kan verklaren wat de vrouw haar heeft verteld en zij niet uit eigen wetenschap verklaart. Daarenboven geldt dat de zus van de vrouw niet (uit eigen wetenschap) verklaart dat het spaargeld in de tafelpoot van de vrouw was. Daarmee is de getuigenverklaring van de zus van de vrouw onvoldoende sterk om de verklaring van de vrouw dat zij het opgenomen geld heeft gespaard, in voldoende mate te ondersteunen.

Verder geldt dat de man, als getuige gehoord, heeft weersproken dat de vrouw het opgenomen geld spaarde en in een tafelpoot bewaarde. Daarnaast heeft de man als verweer gevoerd dat de vrouw - in elk geval in de periode van januari 2007 tot en met augustus 2008 - het maandelijks door haar opgenomen geld aan haar vader gaf, omdat haar vader dit van haar eiste ten behoeve van de verbouwing en uitbreiding van zijn woning in Marokko. De vrouw kan daarom volgens de man nooit het door haar gestelde bedrag hebben gespaard. Ook als getuige heeft de man verklaard dat de vrouw het door haar opgenomen geld aan haar vader gaf. De vrouw heeft weliswaar weersproken dat zij geld aan haar vader gaf, maar deze enkele ontkenning is een onvoldoende betwisting van het gemotiveerde, en met zijn als getuige afgelegde verklaring onderbouwde, verweer van de man. Dat de vader van de vrouw in enquête heeft verklaard dat hij nooit geld van zijn dochter heeft ontvangen, doet daaraan niet af. Nadat de man had aangevoerd de vader van de vrouw over zijn eerder afgelegde verklaring, waaronder over de financiering van de verbouwing van zijn woning in Marokko, nader te willen horen, heeft de vader van de vrouw zich in contra-enquête op zijn verschoningsrecht beroepen. De man heeft hierdoor de vader van de vrouw niet nader over zijn eerdere, algemene ontkenning kunnen bevragen. Gelet hierop, bezien in het licht dat de verklaring van de vader van de vrouw met de nodige behoedzaamheid moet worden bezien omdat zijn relatie tot zijn dochter van invloed kan zijn geweest op de inhoud van de door hem afgelegde verklaring, kent het hof aan de ontkenning van de vader van de vrouw geen overtuigend gewicht toe.

Gelet op het voorgaande volgt noch uit de overige getuigenverklaringen, noch uit de overige stukken van het dossier dat de vrouw het van haar rekening opgenomen geld heeft gespaard, laat staan dat dit geld op een later moment, in 2009, is meegenomen naar Marokko. Er is dan ook geen sprake van aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuige-verklaring van de vrouw, mede in het licht van het door de man bijgebrachte tegenbewijs, voldoende ondersteunen. Niet is derhalve komen vast te staan dat het naar Marokko meegenomen geld van de vrouw is. Voor dit oordeel is mede van belang dat de man door middel van de in contra-enquête afgelegde getuigenverklaringen heeft weerlegd de stelling van de vrouw dat de man geen, althans nauwelijks inkomsten had en dat het (daarom) niet anders kan zijn dan dat het naar Marokko meegenomen geld van de vrouw afkomstig is. De verschillende in contra-enquête afgelegde verklaringen sluiten niet de mogelijkheid uit dat de man over voldoende financiële middelen kon beschikken om een groot bedrag als € 10.000,- in zijn bezit te hebben. Zo hebben de getuigen [A] en [B] beiden verklaard dat de man inkomsten had en heeft de getuige [C] verklaard dat de man eigenlijk altijd aan het werk was en veel spaarde.

2.7

Nu niet is komen vast te staan dat het bedrag van € 10.000,- dat partijen in 2009 hebben meegenomen naar Marokko, van de vrouw was, kan ook niet worden gezegd dat het aldaar gewisselde en (deels) op de bankrekening van de man gestorte geld van de vrouw afkomstig was. De vordering van de vrouw om de man te veroordelen genoemd bedrag aan haar te betalen, is dan ook niet toewijsbaar.

2.8

De grieven van de man slagen. Het bestreden vonnis zal in zoverre worden vernietigd en beslist zal worden als volgt.

2.9

Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw het bestreden vonnis aan de man heeft betekend en dat de man op grond van dit vonnis (door middel van een betalingsregeling) betalingen aan de vrouw heeft verricht. Nu deze betalingen, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, zonder grond zijn gedaan, is de vrouw gehouden het betaalde aan de man terug te betalen. De vrouw zal hiertoe overeenkomstig de vordering van de man worden veroordeeld.

2.10

In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, ziet het hof aanleiding de proceskosten van het hoger beroep te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Om diezelfde reden zal de vordering van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg worden afgewezen. Het bestreden vonnis zal op dit punt worden bekrachtigd.

3 Beslissing

Het hof:

vernietigt het bestreden vonnis voor zover de man is veroordeeld tot betaling aan de vrouw van € 10.000,-, en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst af de vordering van de vrouw de man te veroordelen een bedrag van € 10.000,- aan haar te betalen;

bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige voor zover aan het hoger beroep onderworpen;

veroordeelt de vrouw om binnen drie dagen na betekening van dit arrest de uit hoofde van het bestreden vonnis door de man betaalde of van hem geinde bedragen terug te betalen;

verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de proceskosten van het hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.C. Schenkeveld en mr. T.A.M. Tijhuis en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature