U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bevestiging vonnis m.u.v. de strafoplegging en de vordering TUL en met aanvulling van gronden. Mishandeling minderjarige. Straf politierechter aan de forse kant. Afwijzing vordering TUL. Toewijzing immateriële schadevergoeding benadeelde partij.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-002824-17

datum uitspraak: 23 april 2019

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 juli 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-172355-16 en 15-249241-15 (TUL) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Guyana) op [geboortedag] 1997,

verblijfsadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de gevangenisstraf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof merkt daarbij op dat het namens de verdachte in hoger beroep gevoerde bewijsverweer wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Voorts worden de overwegingen met betrekking tot de straf vervangen door de navolgende en de beslissing op de vordering benadeelde partij wordt aangevuld.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek van voorarrest.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week met een proeftijd van twee jaren.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft een tienjarige jongen bij de keel gepakt en hem geduwd, waardoor de jongen op de grond is gevallen en pijn heeft ondervonden. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, op wie deze gebeurtenis grote indruk heeft gemaakt. Het is de verdachte daarnaast aan te rekenen dat hij tot zijn daad is gekomen op grond van de loutere veronderstelling dat zijn broertje kort daarvoor onheus was bejegend door het slachtoffer.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 maart 2019 is hij eerder strafrechtelijk veroordeeld voor geweldsdelicten. Nu hij die vergrijpen als minderjarige heeft begaan, zal het hof hem die slechts in beperkte mate tegenwerpen.

Het hof ziet, alles overziend, aanleiding de verdachte een lagere straf op te leggen dan de politierechter heeft gedaan. Daarbij heeft het hof allereerst in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van het bewezen feit nog relatief jong was en dat ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen dat hij nu druk bezig is zijn leven op orde te krijgen. Zo spant hij zich in voor het verkrijgen van een vaste verblijfplaats, heeft hij werk gevonden, heeft hij een vaste relatie en zet hij de nodige stappen om zijn ICT-opleiding te kunnen vervolgen. Een straf die zou betekenen dat de verdachte gedetineerd raakt, zou deze positieve ontwikkelingen doorkruisen. Bovendien acht het hof de door de politierechter opgelegde straf aan de forse kant.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van het bij vonnis van de kinderechter in de rechtbank Amsterdam van 23 februari 2016 voorwaardelijke opgelegde werkstraf van 40 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt toegewezen.

De raadsman verzocht de vordering af te wijzen, omdat het thans bewezen feit van oudere datum is en omdat de werkstraf van 40 uren is opgelegd ter zake van een andersoortig feit.

Het hof is van oordeel dat de vordering in dit bijzondere geval moet worden afgewezen. Die beslissing is enerzijds ingegeven door de actuele persoonlijke situatie van de verdachte, zoals hiervoor vermeld, en anderzijds door de omstandigheid dat de voorwaardelijke straf is opgelegd voor een gering vergrijp dat inmiddels al jaren achter de verdachte ligt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich, vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger, in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00 ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.

De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, geheel toe te wijzen en daarnaast aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat namens hem (onder meer) onbetwist is gesteld dat hij als gevolg van het gebeuren niet alleen durft te slapen, nog steeds bang is en dat hij introvert is geworden, niet over het incident kan praten, te kampen heeft met concentratieproblemen en bang is geworden voor “zulke jongens”. Ook heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging, de schadevergoedingsmaatregel en de beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging en de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 21 augustus 2016, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 februari 2016, parketnummer 15-249241-15, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van

mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van

23 april 2019.

mrs. C.N. Dalebout en J.J.I. de Jong zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

=========================================================================

[…]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature