U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Opiumwet. Verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk in hoger beroep vanwege gedeeltelijke vrijspraak in eerste aanleg. Overigens veroordeling voor het te koop aanbieden en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en XTC.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-003063-18

datum uitspraak: 6 november 2019

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 30 augustus 2018 in de strafzaak onder de parketnummers 15-067006-18 en 13-183476-16 (TUL) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2019.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde - ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 7 april 2018 te Haarlem, op de Riviervischmarkt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, opzettelijk ongeveer 1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 2 pillen XTC/MDMA , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of MDMA zijnde Cocaine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, te verkopen /aan te bieden, genoemde cocaïne en/of MDMA (te koop) heeft aangeboden aan een aldaar lopende, zich bevindende persoon ([naam]), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

en/of

hij op of omstreeks 7 april 2018 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of twee pillen XTC/MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 7 april 2018 te Haarlem, op de Riviervischmarkt, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, opzettelijk 0,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 2 pillen XTC, bevattende MDMA te koop heeft aangeboden aan [naam], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

en

hij op 7 april 2018 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 2 pillen XTC, bevattende MDMA.

Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod

en

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte conform eerste aanleg een voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte is opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis, en krijgt nog steeds hulp. Wegens zijn psychische toestand kan de verdachte volgens de reclassering niet aan bijzondere voorwaarden voldoen.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte is schuldig aan een poging tot verkoop van verdovende middelen en het aanwezig hebben daarvan. Hij had weliswaar een geringe hoeveelheid verdovende middelen bij zich, maar het gebruik en de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van handel in verdovende middelen moet worden voorkomen. Ook kan handel van verdovende middelen een onveilig gevoel op straat geven.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 oktober 2019 is hij eerder voor overtredingen van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld. Bij dergelijke recidive is het uitgangspunt dat het hof een onvoorwaardelijke straf oplegt.

In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof redenen om van zijn uitgangspunt af te wijken. Het hof heeft kennis genomen van hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting heeft aangedragen en hetgeen de reclassering in zijn rapport van 25 oktober 2019 heeft gerapporteerd. Uit de rapportage volgt dat de verdachte een kwetsbare jongen is die kampt met zowel psychische- als verslavingsproblematiek en op meerdere leefgebieden problemen heeft. De verdachte ontvangt momenteel passende zorg vanuit het ACT-team. Het opleggen van bijzondere voorwaarden zou een overvraging van de verdachte kunnen betekenen, op grond waarvan de reclassering adviseert een straf op te leggen zonder oplegging van bijzondere voorwaarden. Het hof maakt deze bevinding tot de zijne.

Om de verdachte niet te stuiten in zijn hulpverleningstraject maar wel een stok achter de deur te plaatsen, legt het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op.

Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 september 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de proeftijd van de vordering met een jaar wordt verlengd.

De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. De verdachte is vanwege opname in een psychiatrisch ziekenhuis niet in staat om een taakstraf uit te voeren.

Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat de gevorderde voorwaardelijke taakstraf reeds volledig ten uitvoer is gelegd.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland van 7 april 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 september 2017, parketnummer 13-183476-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 30 uren.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 november 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature