Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 , de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen. Geen sprake van een vrijstelling ex art. 11 nder d Lpw 1969.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-003730-18

datum uitspraak: 21 november 2019

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Haarlem van 15 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-116794-17 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1965,

adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 januari 2017 tot en met 19 mei 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2004, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van deze jongere, had belast, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering en die niet kan worden geacht op de voet van artikel 395 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering in het proces-verbaal als vonnis te zijn aangetekend (HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:698).

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

zij in de periode van 10 januari 2017 tot en met 19 mei 2017 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [slachtoffer], geboren op [geboortedag 2] 2004, telkens niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnotities aangevoerd dat er sprake was van een vrijstelling ex artikel 11 onder d van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw). De dochter van de verdachte, genaamd [slachtoffer], was vanwege psychische problematiek te ziek om naar school te gaan en de verdachte heeft alles gedaan om een oplossing te vinden voor de problemen die speelden. De verdachte was derhalve vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat [slachtoffer] basisschool [school] geregeld bezocht en dient daarom van het haar tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Op grond van artikel 11 onder d Lpw is het aan het hof te beoordelen of [slachtoffer] te ziek was om naar school te gaan en of de verdachte in de tenlastegelegde periode was vrijgesteld van de verplichting om zorg te dragen voor geregelde schoolgang.

Artikel 11 onder d Lpw houdt het volgende in:

Artikel 11. Gronden voor vrijstelling van geregeld schoolbezoek

De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting te zorgen dat de jongere de school waarop hij staat ingeschreven, geregeld bezoekt, en de leerplichtige jongere die de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt alsmede de jongere die kwalificatieplichtig is, zijn vrijgesteld van de verplichting de school of de instelling geregeld te bezoeken, indien

(..)

d. de jongere wegens ziekte verhinderd is de school onderscheidenlijk de instelling te bezoeken;

(..)

Op grond van de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan het volgende worden vastgesteld.

Op 10 januari 2017 wordt [slachtoffer] ziek gemeld door de verdachte.

Op 27 januari 2017 vindt er een gesprek plaats tussen de schooldirecteur en de verdachte. Uit dit gespreksverslag blijkt dat de verdachte ergens in de weken ervoor, zonder school daarvan op de hoogte te stellen, de keuze heeft gemaakt om [slachtoffer] het komende half jaar thuisonderwijs te geven. School geeft aan dat [slachtoffer] leerplichtig is en spreekt haar zorg uit over de thans ontstane situatie. Tevens benadrukt school de noodzaak van aanvullend onderzoek met betrekking tot de hulpvraag van [slachtoffer].

Op 31 januari 2017 doet de schooldirecteur een melding bij de leerplichtambtenaar van vermoedelijk ongeoorloofd schoolverzuim.

Op 7 februari 2017 vindt er wederom een gesprek plaats tussen de schooldirecteur en de verdachte, maar nu in het bijzijn van de leerplichtambtenaar. Volgens de verdachte is haar dochter te ziek om naar school te gaan vanwege een ‘burn-out’ en wil zij daarom thuisonderwijs geven. De schooldirecteur en de leerplichtambtenaar laten de verdachte weten dat thuisonderwijs niet mag en dat er meer zicht nodig is op wat er nu precies met [slachtoffer] aan de hand is. Daarom wordt afgesproken om de schoolarts, een jeugdarts verbonden aan de afdeling JGZ van de GGD Kennemerland, te consulteren, om te kunnen beoordelen of zij te ziek is om naar school te gaan. Tevens dringen de schooldirecteur en de leerplichtambtenaar er bij de verdachte op aan om hulp in te schakelen van bijvoorbeeld een huisarts en/of psycholoog.

Op 17 februari 2017 ontvangen de verdachte en [slachtoffer] een waarschuwingsbrief van de leerplichtambtenaar die de verdachte met klem verzoekt om na afzegging door de verdachte van een eerdere afspraak met de schoolarts, in het vervolg wel gehoor te geven aan de oproep van de schoolarts om meer helderheid te verkrijgen omtrent de gezondheid en gemoedstoestand van [slachtoffer]. Tevens waarschuwt zij de verdachte dat als zij dat niet doet, zij zal worden opgeroepen voor een verhoor in verband met vermoedelijk ongeoorloofd verzuim.

Op 3 maart 2017 bezoekt de verdachte samen met [slachtoffer] de schoolarts.

Op 10 maart 2017 vermeldt de schoolarts haar bevindingen in een e-mailbericht aan de leerplichtambtenaar. Hieruit volgt dat er geen onderliggende somatische ziekte als oorzaak is voor het verzuim. Wel spelen er stemmings- en angstklachten. Het advies van de schoolarts luidt om wél weer onderwijs te volgen en contact te hebben met leeftijdsgenootjes. Daarnaast kan psychische ondersteuning van belang zijn, waarbij een deel de taak van de huisarts zal zijn met betrekking tot de stemmings- en angstklachten. Dit advies heeft de schoolarts met [slachtoffer] en de verdachte op 3 maart besproken.

Op 28 maart 2017 vindt er weer een gesprek plaats op school met de schooldirecteur, de leerplichtambtenaar, een vertrouwenspersoon, een orthopedagoog, een schoolcoach en de verdachte. Uit het gespreksverslag volgt dat in tegenstelling tot het advies van de schoolarts, [slachtoffer] en de verdachte nog niet inzetten op een terugkeer naar school. [slachtoffer] krijgt geen onderwijs van een bevoegde leerkracht en zij zit onverminderd thuis. Tevens blijkt dat, behoudens enkele (telefonische) overlegmomenten tussen de door de verdachte ingeschakelde orthopedagoge en de verdachte en een intakegesprek met deze orthopedagoge op 24 januari 2017, er nog geen enkel inhoudelijk traject (het hof begrijpt: een hulptraject) voor [slachtoffer] is gestart. In het gesprek wordt hierover verbazing en zorg uitgesproken. In het gesprek wordt geconcludeerd dat [slachtoffer] gelet op het advies van de schoolarts weer terug moet keren naar [school], zo nodig met een aangepast rooster. De verdachte werkt hier echter niet aan mee en noemt het advies van de schoolarts niet onderbouwd.

Op 10 april 2017 vindt er een gesprek plaats tussen [slachtoffer] en de leerplichtambtenaar, waarin de leerplichtambtenaar nogmaals benadrukt dat [slachtoffer] leerplichtig is en dat van haar verwacht wordt dat zij haar schoolgang nog een kans zal geven.

Op 12 mei 2017 wordt door de leerplichtambtenaar een aangetekende brief verzonden naar de verdachte en [slachtoffer] . Hierin staat vermeld dat nu [slachtoffer] nog steeds niet naar school gaat, de leerplichtambtenaar genoodzaakt is om proces-verbaal op te maken tegen [slachtoffer] en de verdachte. Voordat zij overgaat tot inzending daarvan, krijgen [slachtoffer] en de verdachte nog een laatste kans om te worden gehoord.

Op 17 mei 2017 laat de verdachte per e-mailbericht aan de leerplichtambtenaar weten dat [slachtoffer] op advies van de orthopedagoog, vanwege psychische gronden nog steeds staat ziek gemeld en dat zij door haar ziekte is vrijgesteld om haar basisschool te bezoeken.

Op 19 mei 2017 verzendt de leerplichtambtenaar uiteindelijk het door haar opgemaakte proces-verbaal tegen [slachtoffer] naar de officier van justitie belast met leerplichtzaken.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, na te zijn gewezen op de pleitnota in eerste aanleg waarin wordt gesproken over een bezoek aan de huisarts op 2 maart 2017, verklaard dat zij inderdaad met [slachtoffer] naar haar eigen huisarts is geweest, die tot maart met verlof was. Die huisarts nam de situatie volgens haar niet serieus. Daar ontstond een vertrouwensbreuk. Op de vraag waarom zij niet (eerder) een andere (vervangende) huisarts heeft geraadpleegd, heeft zij verklaard dat dat een reguliere huisarts was en zij enkel een antroposofische huisarts wilde.

Op grond van de hierboven weergegeven gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof dat er in de tenlastegelegde periode geen sprake is geweest van een situatie dat de jongere, in dit geval [slachtoffer], die als leerling van een school, te weten [school], stond ingeschreven, door ziekte niet in staat was de school, al dan niet op basis van een aangepast rooster, geregeld te bezoeken.

De uiteindelijke bevindingen van de orthopedagoog, neergelegd in haar rapport van 10 mei 2017, waarin advies voor de toekomst wordt gegeven, doen daar niet aan af.

Niet is gebleken van enig medisch of anderszins deskundig en onderbouwd advies dat ziet op de tenlastegelegde periode waarmee het oordeel van de schoolarts – dat [slachtoffer] zo snel mogelijk en zo nodig stapsgewijs haar schoolgang kon en diende te hervatten – zou kunnen worden weerlegd.

Voorts volgt uit de weergegeven gang van zaken dat de verdachte onvoldoende heeft meegewerkt aan pogingen om de belastbaarheid van [slachtoffer] nader te (laten) onderzoeken en daarbij toe te werken naar een zo snel mogelijke terugkeer naar school.

Hetgeen hiervoor is overwogen in aanmerking genomen, is het hof van oordeel dat door de verdachte geen beroep kan worden gedaan op vrijstelling wegens ziekte waardoor de jongere is verhinderd de school te bezoeken als bedoeld in artikel 11, onder d Lpw en dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat de verdachte in de tenlastegelegde periode ongeoorloofd afwezig is geweest.

Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 , de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat gesteld dat in het geval de verdachte toch veroordeeld wordt, zij schuldig dient te worden verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel, dus met toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat zij zich steeds met de beste wil heeft ingespannen om goed onderwijs voor haar dochter te realiseren. Dat is uiteindelijk gelukt en het gaat nu aantoonbaar goed met [slachtoffer], aldus de raadsman.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft niet voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat haar dochter, die als leerling van basisschool [school] was ingeschreven, die school geregeld bezocht. De Leerplichtwet 1969 verplicht de ouder om hiervoor te zorgen om op deze manier in het belang van de jongere te trachten schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten te voorkomen.

Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 november 2019, waaruit blijkt dat zij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.

Tot slot heeft het hof ten voordele van de verdachte rekening gehouden met het lange tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde verzuim, met het feit dat de verdachte inmiddels een passende school voor haar dochter heeft gevonden en met het feit dat het nu ook goed gaat met de schoolgang van [slachtoffer]. Het hof ziet dan ook geen reden om een voorwaardelijke straf op te leggen als stok achter de deur, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, maar acht een geldboete, gezien de aard van de overtreding, passend en geboden.

In hetgeen door de raadsman is aangevoerd omtrent de strafmaat, ziet het hof geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a Sr , nu dit geen recht doet aan de ernst van het feit, gelet ook op de lange periode waarin het verzuim heeft plaatsgevonden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 november 2019.

=========================================================================

[…]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature