Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Oplegging van gemaximeerde TBS met dwangverpleging.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-000441-19

datum uitspraak: 22 november 2019

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-032690-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [geboortedatum] 1985,

adres: [adres 1] ,

thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 14 februari 2018 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, in elk geval in Nederland, (telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,

- door omstreeks 11.30 uur, in elk geval op een tijdstip, naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toe te gaan en/of aan te bellen en/of (vervolgens) (nadat de deur open ging) die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Dag mevrouw, Hoe is het met uw man? Is hij alweer een beetje rustig? Hij moet mij met rust laten want de wapens staan klaar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of

- door omstreeks 12:30/12:55 uur, in elk geval op een tijdstip, (wederom) naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] toe te gaan en/of aan te bellen en/of dreigend met een bivakmuts over zijn gezicht/hoofd en/of met een wandelstok met punt in zijn hand(en) voor de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te staan en/of (vervolgens) (nadat de deur open ging) die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Laat je man maar komen, laat hem maar naar buiten komen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking (waar die [slachtoffer 2] (telkens) van op de hoogte is geraakt).

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij kort gezegd het volgende aangevoerd:

(I) er is onvoldoende wettig bewijs, namelijk alleen de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] . In het dossier bevindt zich geen steunbewijs, zodat het ten laste gelegde, althans in ieder geval de uitlating ‘de wapens staan klaar’, niet bewezen kan worden;

(II) indien het hof tot een bewezenverklaring komt, levert dit geen strafbare bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht op. Bij de aangever kon gelet op de uitlatingen en feitelijkheden niet de redelijke vrees ontstaan dat een strafbare bedreiging ten uitvoer zou worden gelegd, mede omdat de in de tenlastelegging genoemde uitlating ‘de wapens staan klaar’ onvoldoende concreet is.

Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.

(I) Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 14 februari 2018 omstreeks 11:30 uur naar de woning van [slachtoffer 1] en haar man [slachtoffer 2] is gegaan, heeft aangebeld en nadat [slachtoffer 1] de voordeur had geopend haar dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Dag mevrouw, hoe is het met uw man? Is hij alweer een beetje rustig? Hij moet mij met rust laten want de wapens staan klaar". De verdachte is ongeveer een uur later opnieuw naar de woning gegaan, heeft weer aangebeld en dreigend met een bivakmuts over zijn hoofd en met een puntige wandelstok in zijn hand voor de woning gestaan. Nadat [slachtoffer 1] de voordeur had geopend heeft hij tegen haar gezegd: ‘"Laat je man maar komen, laat hem maar naar buiten komen". [slachtoffer 1] heeft [slachtoffer 2] hier telkens over geïnformeerd.

De bewezenverklaring steunt niet enkel op de aangifte van [slachtoffer 1] . Haar verklaring vindt voldoende steun in de verklaring van aangever [slachtoffer 2] , het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] en in de verklaringen van de verdachte.

[slachtoffer 2] heeft de verdachte gezien, toen deze voor de tweede keer bij de woning was en een bivakmuts droeg en foto’s van hem gemaakt. [verbalisant] heeft verklaard dat hij op 14 februari 2018, omstreeks het tijdstip waarop de verdachte voor de tweede keer is langsgegaan bij de woning van aangevers op de [adres 2] , een man in dezelfde straat zag fietsen met een zwarte bivakmuts op, met een gele tas en met vermoedelijk een stok in zijn hand.

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep erkend dat hij op 14 februari 2018 tweemaal aan de deur van de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geweest en dat hij degene is die is te zien op de foto’s van [slachtoffer 2] (dossierpagina’s 13 en 14). Het hof gaat op grond hiervan ervan uit dat het de verdachte is geweest die verbalisant [verbalisant] heeft zien fietsen en dat de verdachte op het moment van het tweede bezoek inderdaad een bivakmuts droeg, zoals ook beide aangevers hebben verklaard. Het hof ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] voor wat betreft de daarin weergegeven bewoordingen zoals de verdachte heeft geuit alsmede diens verschijning met een bivakmuts over zijn hoofd.

(II) Naar het oordeel van het hof levert het bewezen verklaarde een strafbare bedreiging van [slachtoffer 2] op. Het hof stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Daarbij is van belang in welke context de uitingen en/of gedragingen zijn gedaan.

Naast de bovengenoemde feiten en omstandigheden betrekt het hof hierbij ook eerdere incidenten tussen de verdachte en [slachtoffer 2] , die blijken uit de aangifte van [slachtoffer 2] en uit het proces-verbaal van bevindingen van de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (dossierpagina 20 en 21).

Hieruit volgt dat de verdachte en [slachtoffer 2] op 19 augustus 2017 een woordenwisseling hebben gehad, nadat [slachtoffer 2] de verdachte erop had aangesproken dat hij kampeerde op de openbare weg. Een paar dagen later is de verdachte bij [slachtoffer 2] thuis aan de deur geweest, waarbij [slachtoffer 2] zich door de uitlatingen en het gedrag van de verdachte zodanig bedreigd heeft gevoeld dat hij dit incident heeft gemeld bij de politie. Twee maanden later zat [slachtoffer 2] in een auto en de verdachte ging voor de auto staan en maakte tweemaal een gebaar van “Pas maar op”.

Toen de verdachte op 14 februari 2018 tweemaal kort achter elkaar opnieuw bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voor de voordeur stond, waarbij hij de tweede keer een bivakmuts over zijn hoofd droeg en een puntige wandelstok bij zich had, hetgeen voor hen op zichzelf al zeer angstwekkend aandeed, en zich wederom dreigend uitliet, ontstond bij [slachtoffer 2] de vrees dat de verdachte zijn bedreigingen ten uitvoer zou brengen. De geuite woorden “de wapens staan klaar” in samenhang bezien met de overige uitlatingen en gedragingen van de verdachte wijzen daarbij op een bedreiging tegen het leven van [slachtoffer 2] gericht.

De woorden "Laat je man maar komen, laat hem maar naar buiten komen" maken in combinatie met de kort daaraan voorafgaande bedreigende teksten en in de context van de wijze waarop de verdachte zich manifesteerde deel uit van de strafbare bedreiging jegens [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op tijdstippen op 14 februari 2018 te Bennebroek, gemeente Bloemendaal, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,

- door omstreeks 11.30 uur naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toe te gaan, aan te bellen en nadat de deur open ging die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Dag mevrouw, hoe is het met uw man? Is hij alweer een beetje rustig? Hij moet mij met rust laten want de wapens staan klaar" en

- door omstreeks 12:30/12:55 uur, wederom naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toe te gaan, aan te bellen en dreigend met een bivakmuts over zijn hoofd en met een wandelstok met punt in zijn hand voor de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te staan en nadat de deur open ging [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Laat je man maar komen, laat hem maar naar buiten komen",

waar [slachtoffer 2] telkens van op de hoogte is geraakt.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft naar aanleiding van het in eerste aanleg bewezen verklaarde gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd voor de maximale duur van vier jaren.

De raadsman heeft verzocht om nader onderzoek indien het hof tot een bewezenverklaring komt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het gedragskundig onderzoek naar de verdachte onvolledig is geweest en dat geen duidelijke diagnose is gesteld. De verdachte is nu stabieler dan ten tijde van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum en een second opinion is gewenst. Tevens verzoekt de raadsman dat de reclassering een maatregelrapport zal opmaken zodat de mogelijkheid van een tbs met voorwaarden wordt onderzocht. Indien het hof deze verzoeken afwijst en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk acht, heeft de raadsman subsidiair verzocht deze maatregel gemaximeerd op te leggen.

Het hof wijst het verzoek van de raadsman om (nader) gedragskundig onderzoek te laten verrichten af. Over de verdachte is in het recente verleden door verscheidene gedragsdeskundigen gerapporteerd, waaronder specifiek in verband met het tenlastegelegde door deskundigen die hun bevindingen en conclusies hebben gegrond op een zes weken durende opname van de verdachte in het Pieter Baan Centrum. Het hof acht zich door de rapportages voldoende voorgelicht zodat nader onderzoek niet noodzakelijk is, mede gelet op hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek naar voren heeft gebracht. Het hof heeft daarbij tevens in acht genomen dat inmiddels geruime tijd is verstreken sinds het bewezenverklaarde feit.

Het hof wijst eveneens af het verzoek om een maatregelrapport op te laten maken. Het hof acht een onderzoek naar eventuele voorwaarden in het kader van tbs met voorwaarden niet noodzakelijk gelet op hetgeen hierna met betrekking tot oplegging van tbs met voorwaarden wordt overwogen.

De ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het is begaan

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van de aangever. Het slachtoffer heeft, mede door eerdere incidenten tussen hem en de verdachte, deze situatie als zeer bedreigend ervaren en heeft het gevoel gehad dat de verdachte hem metterdaad iets wilde aandoen. De aangever heeft tegenover de politie verklaard dat hij altijd op scherp staat als de deurbel gaat en dat hij sinds het voorval de hele dag op zijn hoede is. De verdachte heeft bij het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht met zijn bedreigende uitlatingen terwijl hij bij diens woning had aangebeld en zijn gezicht had bedekt met een bivakmuts en een puntige stok bij zich droeg. Door de aangever op deze wijze meermalen bij zijn eigen woning op te zoeken, voelt de aangever zich niet langer veilig op de plek waar hij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 oktober 2019 is hij eerder ter zake van bedreiging onherroepelijk veroordeeld. De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte op 17 november 2016 voor bedreiging en zware mishandeling onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. De verdachte liep ten tijde van het onderhavige feit nog in deze proeftijd.

Uit het procesdossier en het door het NIFP op 14 oktober 2016 in die strafzaak opgemaakte rapport volgt dat het daarbij ging om een uit de hand gelopen woordenwisseling op straat waarbij de verdachte is overgegaan tot het plegen van geweld. Daarnaast heeft de rechtbank Noord-Holland de verdachte op 2 augustus 2016 en 20 mei 2016 veroordeeld ter zake van mishandelingen. Het hof weegt deze omstandigheden ten nadele van de verdachte mee bij de beslissing.

Daarnaast heeft het hof acht geslagen op een proces-verbaal van bevindingen van 23 februari 2018, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2]. Daaruit volgt dat in de periode van 25 augustus 2013 tot en met 16 februari 2018 een groot aantal meldingen zijn gedaan bij de politie over overlastgevend, agressief en gewelddadig gedrag van de verdachte.

Gedragskundige rapportages en de gevolgtrekkingen van het hof

Het hof heeft onder meer kennisgenomen en acht geslagen op het Pro Justitia rapport van het NIFP, locatie PBC van 21 december 2018, opgemaakt door psychiater [naam 1] en GZ-psycholoog [naam 2] . Hieruit volgt voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:

Concluderend is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een manisch psychotisch toestandsbeeld, hoogstwaarschijnlijk in het kader van een schizo-affectieve stoornis of een bipolaire I stoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.

Geadviseerd wordt om betrokkene het ten laste gelegde in ieder geval in verminderde mate toe te rekenen omdat betrokkene leed aan een psychiatrisch toestandsbeeld dat gepaard gaat met vertekeningen van realiteit en agitatie. Het is niet duidelijk geworden of betrokkene volledig beïnvloed werd door dit toestandsbeeld, of dat er ook meer reële componenten aan zijn overwegingen en gedragingen zijn te verbinden. Voor een onderbouwing van een mogelijke verdere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid is het zicht op betrokkene en zijn functioneren in deze periode, evenals op een ander scenario dan een pathologisch gekleurd delictscenario, te beperkt gebleven waardoor het niet mogelijk is verdergaande uitspraken te doen over de mate van toerekenbaarheid. Hoewel verdere vermindering van de toerekeningsvatbaarheid thans niet te onderbouwen is, is een verdere vermindering op basis van de aard, ernst en chroniciteit van het vastgestelde toestandsbeeld niet ondenkbaar.

Het klinische recidiverisico op een gelijkwaardig delict als het thans ten laste gelegde wordt hoog ingeschat. De bij betrokkene vastgestelde psychotische stoornis en zijn daaruit voortkomende onaangepaste en grensoverschrijdende gedragingen zullen zonder behandeling ook in de toekomst van grote invloed zijn op het recidivegevaar, zeker in combinatie met mogelijk middelengebruik buiten detentie, dat psychotische klachten kan doen verergeren en (verdere) gedragsontremming kan veroorzaken. Betrokkene heeft geen ziektebesef of ziekte-inzicht en is dan ook niet intrinsiek gemotiveerd om behandeling aan te gaan. Onderzoekers hebben, naast hun klinische oordeel, tevens gebruik gemaakt van een taxatie-instrument voor de bepaling van de kans op een recidive ter zake een nieuw geweldsdelict en gesteld dat betrokkene op vrijwel alle terreinen en items hoog scoort.

Betrokkene lijkt, voor zover er zicht op wordt gekregen, over vrijwel geen beschermende factoren te beschikken. Dit leidt tot de slotsom dat het risico van soortgelijk geweld als de thans gelegde feiten, indien bewezen, bij onveranderde omstandigheden als hoog wordt ingeschat, zowel op korte als op langere termijn.

Gelet op de beschreven psychopathologie en de daarmee samenhangende grote kans op herhaling van gedragingen als het thans ten laste gelegde, wordt geadviseerd aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Dit advies geldt ook in het geval dat de betrokkene als ontoerekeningsvatbaar mocht worden beschouwd, omdat een behandeling in het kader van artikel 37 maatregel onvoldoende behandelmogelijkheden en behandelduur biedt. Vanwege de aard en omvang van de vastgestelde problematiek wordt op basis van de thans beschikbare informatie ingeschat dat langdurige, aanvankelijk klinische, behandeling nodig zal zijn om betrokkene goed te behandelen en begeleiden. Ten aanzien van het beveiligingsniveau wordt ingeschat dat een setting zoals een FKP minimaal nodig is voor het uitvoeren van de behandeling.

Voor een behandeling in een minder zwaar kader, zoals door oplegging van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of een terbeschikkingstelling met voorwaarden, ontbreekt bij betrokkene inzicht in zijn problematiek en een intrinsieke motivatie voor psychiatrische behandeling, zo blijkt uit gesprekken tijdens de huidige observatieperiode en de indruk die op grond van de collaterale informatie is verkregen. Daarnaast komt betrokkene vanuit het psychiatrisch toestandsbeeld gemakkelijk in conflict met behandelaren, waardoor een behandeling moeizaam tot stand zal komen. Binnen de beoogde behandeling is het primair van belang dat de psychotische stoornis van betrokkene medicamenteus wordt behandeld en er, na stabilisatie, aanvullende diagnostiek plaatsvindt naar mogelijke neuro psychiatrische problematiek en na adequate behandeling van de psychose ook naar de persoonlijkheid en intelligentie van de verdachte. Daarnaast dient binnen de behandeling ook rekening te worden gehouden met mogelijke problematiek met het gebruik van middelen (zoals cannabis), waardoor het toestandsbeeld van betrokkene zou kunnen ontregelen. Gezien het ontbreken van passende maatschappelijke inbedding in de vorm van huisvesting, dagbesteding en een adequaat sociaal netwerk is het wenselijk dat binnen de behandeling hieraan ook aandacht wordt besteed.

De conclusies van de deskundigen worden gedragen door hun bevindingen en het hof maakt deze tot de zijne.

Dat betekent dat voor het hof vast staat dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en dat de ziekelijke stoornis in belangrijke mate heeft bijdragen aan de totstandkoming van de handelwijze van de verdachte. Het hof rekent de verdachte het bewezenverklaarde feit daarom in verminderde mate toe.

Het hof stelt voorop dat de wetgever in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht heeft voorzien in de mogelijkheid om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen ter zake van feiten waarop een maximum gevangenisstraf is gesteld van vier jaren of meer alsmede ter zake van enkele bepaald genoemde strafbare feiten, waaronder overtreding van artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (bedreiging). De verdachte wordt thans veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Gelet op het voorgaande en tevens in aanmerking genomen dat de kans op herhaling zonder adequate behandeling groot moet worden geacht, is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Die veiligheid van anderen eist tevens dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.

Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden gelet op de inhoud van genoemd deskundigenrapport voor de verdachte niet afdoende en geen reële mogelijkheid is, nu uit dit rapport volgt dat bij de verdachte inzicht in zijn problematiek en een intrinsieke motivatie voor psychiatrische behandeling geheel ontbreekt.

Ook uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de verdachte geen ziektebesef of -inzicht heeft, nu hij heeft verklaard dat hij ‘dondersgoed weet dat hij gezond is’. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij medicatie weigert maar thans depotmedicatie krijgt.

Het hof heeft geconstateerd dat hij zich mat en afwachtend gedroeg en voor zijn agressieve gedrag of bizarre uitspraken die uit het dossier naar voren komen geen verklaring kon geven of antwoordde dat hij zich het niet kon herinneren.

Uit het dossier komt het gedrag van de verdachte naar voren overeenkomstig het door de deskundigen Kuipers en Heerschop in algemene lijnen geschetste beeld:

Het psychiatrisch toestandsbeeld van betrokkene heeft het beloop van het onderzoek sterk ingekleurd. Hij was sterk overtuigd van zijn eigen realiteit en ideeën en nam een dominante houding aan in de gesprekken waarin hij veel en herhaaldelijk over dezelfde thema’s sprak.

Hij was hierin niet te structureren door de onderzoekers. Hij toonde zich herhaaldelijk grensoverschrijdend en dreigend in zijn gedrag en uitingen naar onderzoekers, met name op momenten dat hij begrensd werd of werd gekozen voor een wat meer sturende of directieve benadering. De gesprekken verliepen hierdoor moeizaam en betrokkene riep herhaaldelijk een gevoel van onveiligheid op.

Daarbij komt dat de verdachte op de vraag of hij bereid is tot naleving van voorwaarden indien terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd afwijzend heeft geantwoord. Gelet op het voorgaande heeft het hof er onvoldoende vertrouwen in dat de verdachte zich zal houden aan voorwaarden die in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden zullen (moeten) worden gesteld.

Conclusie

Het hof stelt samenvattend vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Naar het oordeel van het hof dient, alles afwegende, de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte te worden opgelegd.

Maximering duur van de maatregel

In artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar niet te boven gaat, tenzij de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Aangezien in het onderhavige geval de maatregel wordt opgelegd ter zake van een bedreiging die niet gepaard is gegaan met daadwerkelijk (fysiek) geweld tegen de bedreigde persoon, is het hof met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat geen sprake is van een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e, eerst lid, van het Wetboek van Strafrecht. De maatregel kan daarom de totale duur van een periode van vier jaar niet te boven gaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M.W. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 november 2019.

mr. M.W. Groenendijk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

[…]

.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature