Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verdeling naar Pools recht; onderlinge draagplicht schulden.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 13 augustus 2019

Zaaknummer: 200.230.662/ 01

Zaaknummers eerste aanleg: C/15/246539 / FA RK 16-4482 en C/15/253196 / FA RK 16-7826

in de zaak in hoger beroep van:

[de vrouw] ,

voorheen wonende te [woonplaats A] , gemeente [X] ,

thans wonende op een onbekend adres in Polen,

appellante in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. M.B. Chylinska te Haarlem,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats B] ,

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellant in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. E. Kocabas-Güler te Zoetermeer.

1 Het geding in hoger beroep

1.1.

Appellante in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep, en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellant in incidenteel hoger beroep, worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

1.2.

De vrouw is op 3 januari 2018 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 4 oktober 2017 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar), met kenmerk C/15/246539 / FA RK 16-4482 en C/15/253196 / FA RK 16-7826.

1.3.

De man heeft op 8 maart 2018 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.4.

De vrouw heeft op 11 mei 2018 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.

1.5.

De man heeft bij V6 formulier van 16 augustus 2018 een specificatie van de belastingschulden in het geding gebracht.

1.6.

De zaak is op 23 augustus 2018 ter terechtzitting behandeld.

Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de advocaat van de vrouw;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

Mevrouw Z. Terrichova is opgetreden als tolk voor de man.

1.7.

Van de terechtzitting is proces-verbaal opgemaakt. De vrouw is hierbij uitgenodigd het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg in het geding te brengen en zich uit te laten omtrent enkele rechtsvragen. De man is gevraagd om een nadere onderbouwing van zijn stelling aangaande de draagkracht voor de schulden. Van de advocaten van partijen zijn vervolgens geen gegevens dan wel uitlatingen ingekomen.

2 De feiten

2.1.

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 2.1. en 2.2. feiten vastgesteld, die in hoger beroep niet ter discussie staan. Het gaat om de volgende gegevens. Partijen zijn [in] 1996 met elkaar gehuwd, te Poznań, Polen. Partijen hebben de Poolse nationaliteit. Uit hun huwelijk is [de minderjarige] geboren [in] 2008, te [geboorteplaats] , Polen.

2.2.

Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Volgens mededeling van de advocaat van de vrouw ter zitting in hoger beroep is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven op 2 februari 2018, waardoor het huwelijk per die datum is ontbonden.

3 Het geschil in hoger beroep

3.1.

Bij de bestreden beschikking is – voor zover thans van belang – het verzoek van de man om verdeling van de gemeenschap van goederen afgewezen en is bepaald dat partijen gehouden zijn de onder punt 2.5.11 van de bestreden beschikking genoemde schulden bij helfte te dragen.

3.2.

De vrouw komt met één grief op tegen het laatstgenoemde onderdeel van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het verzoek van de man inzake de verdeling huwelijksgoederengemeenschap niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat dit verzoek wordt afgewezen, kosten rechtens.

3.3.

De man verzoekt in principaal appel het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. In incidenteel appel verzoekt hij te bepalen dat de nagekomen schulden van de Belastingdienst, ten bedrage van € 10.883,- door partijen bij helfte zullen worden gedragen.

3.4.

De vrouw verzoekt het incidenteel appel van de man af te wijzen.

4 Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel hoger beroep

De rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.

De gewone verblijfplaats van partijen ten tijde van indiening van het echtscheidingsverzoek was Nederland, hetgeen meebrengt dat de Nederlandse rechter bevoegd was kennis te nemen van echtscheidingsverzoek. De Nederlandse rechter heeft tevens rechtsmacht met betrekking tot het nevenverzoek tot verdeling van het huwelijksvermogen (artikel 4 lid 3 Rv jo. art 827 lid 1 (b) Rv).

4.2.

Beide partijen gaan uit van toepasselijkheid van Pools recht, zoals door de rechtbank ook is vastgesteld. Het hof gaat uit van toepasselijkheid van Pools recht.

De verdeling

4.3.

Het hof stelt voorop dat op grond van Pools recht tussen partijen een beperkte gemeenschap van goederen is ontstaan, die betrekking heeft op de goederen die tijdens het huwelijk worden verworven. Naast deze beperkte gemeenschap kunnen beide echtgenoten beschikken over privévermogens. Voor wat betreft de schulden kent het Poolse recht een hoofdelijke aansprakelijkheid voor schulden aangegaan voor de alledaagse behoeften van het gezin (artikel 30 Wetboek betreffende Familie en Voogdij ). Evenals naar Nederlands recht kent het Pools recht geen “verdeling” van schulden; gelet op de hoofdelijke verbondenheid van echtgenoten voor genoemde schulden, kan de rechter hooguit een onderlinge draagplicht vaststellen.

4.4.

De vrouw komt met haar grief op tegen het oordeel van de rechtbank, dat in het midden kan blijven dat in Polen een afzonderlijke procedure voor de verdeling van schulden bestaat. In Polen zou een afzonderlijke procedure moeten worden gevolgd waarbij de schuldeiser een grote rol speelt, aldus de vrouw. “Ten onrechte zijn de Poolse schulden […] bij helfte toebedeeld …”, aldus de vrouw. Daarnaast wijst de vrouw op de aard van enkele schulden en zij stelt dat een deel van de schulden onvoldoende is onderbouwd.

4.5.

Het hof stelt voorop dat de rechtbank geen verdeling van de schulden heeft vastgesteld, maar de onderlinge draagplicht van partijen heeft bepaald. Deze draagplicht is een sequeel van de hoofdelijke verbondenheid, die zoals hiervoor overwogen ook naar Pools recht voor bepaalde schulden kan worden aangenomen. Tegen die achtergrond had het op de weg van de vrouw gelegen in hoger beroep haar standpunt nader toe te lichten dat in Polen een afzonderlijke procedure voor de verdeling van schulden bestaat. Het hof heeft haar daartoe - zoals valt af te leiden uit het aan partijen toegezonden proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 23 augustus 2018 - expliciet in de gelegenheid gesteld, doch zij heeft dit verzuimd. Van een aparte rechtsgang die in dit geval gevolgd zou dienen te worden, mede gelet op het hierna genoemde toepasselijke Poolse recht, is het hof niet gebleken. De grief van de vrouw faalt in zoverre.

4.6.

Het hof heeft ter terechtzitting de advocaat van de vrouw voorgehouden dat uit de motivering van de bestreden beschikking blijkt dat de vrouw in eerste aanleg ter zitting heeft verklaard dat zij op de hoogte is van alle door de man genoemde schulden en dat zij heeft erkend dat het bankkrediet ook gezamenlijk door partijen is aangegaan. Ook de man heeft hier in hoger beroep – ook nog ter zitting - op gewezen. Hoewel het hof de vrouw heeft gevraagd het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg in het geding te brengen en zich – ook in dit verband - nog nader uit te laten over de aansprakelijkheid voor de schulden, heeft de vrouw geen nadere uitlating gedaan.

Bij die stand van zaken gaat het hof ervan uit dat de verklaring van de vrouw als gedaan ter zitting in eerste aanleg ook thans heeft te gelden. Bij gebreke van een nadere betwisting gaat het hof dan tevens ervan uit dat de verklaring van de vrouw aldus kan worden uitgelegd dat de door de man in eerste aanleg opgegeven schulden – waarvan de man ook in eerste aanleg had gesteld dat deze met medeweten van de vrouw waren aangegaan – hetzij op grond van artikel 30 par. 1 Wetboek Familie en Voogdij hetzij op grond van artikel 41 par. 1 Wetboek Familie en Voogdij ten laste van de gemeenschap komen. Het hof wijst er op dat artikel 30 lid 2 Wetboek Familie en Voogdij nog voorschrijft dat op verzoek van een echtgenoot de “aansprakelijkheid” voor een schuld op grond van zwaarwegende omstandigheden kan worden beperkt tot de echtgenoot die deze is aangegaan. Daartoe liggen echter geen stellingen voor, terwijl overigens het hof niet van gronden daartoe is gebleken. De grief van de vrouw treft aldus geen doel.

4.7.

De man heeft in incidenteel hoger beroep aan de orde gesteld dat hij na de datum van de bestreden beschikking is geconfronteerd met schulden die tijdens het huwelijk van partijen zijn ontstaan. Het zou gaan om aanslagen van de belastingdienst betreffende huurtoeslag, kindertoeslag, zorgtoeslag en wegenbelasting. De man verzoekt te bepalen dat partijen de schuld aan de belastingdienst van € 10.883,- bij helfte dienen te dragen.

De vrouw heeft verwezen naar haar standpunten in principaal hoger beroep. Daarnaast wijst de vrouw er op dat de schulden niet zijn onderbouwd en dat deze voor een deel eerst zijn ontstaan nadat de man de echtelijke woning heeft verlaten.

4.8.

Het hof overweegt dat de man bij nadere productie enkele overzichten van de belastingdienst in het geding heeft gebracht, waaronder een brief van 30 juli 2018. Uit deze brief valt op te maken dat op laatstgenoemde datum nog een bedrag van € 10.329,- openstond aan terug te vorderen toeslagen en onterecht ontvangen kindgebonden budget over de periode 2015 -2017. Het hof volgt de vrouw niet in haar verweer dat deze toeslagen en uitkeringen niet hebben te gelden als schulden aangegaan voor het levensonderhoud van het gezin, als bedoeld in artikel 30 par. 1 Wetboek van Familie en Voogdij. Juist de aard van deze toeslagen en uitkeringen brengt mee dat vorderingen tot terugbetaling ter zake dienen te worden begrepen onder genoemde bepaling. Daarmee heeft te gelden dat voor deze schulden die alle zijn ontstaan tijdens de huwelijkse periode, een hoofdelijke verbondenheid geldt en is het uitgangspunt een (gelijke) onderlinge draagplicht van de echtgenoten. Ook hier ligt geen stelling voor dat een uitzondering heeft te gelden op grond van artikel 30 par. 2 Wetboek van Familie en Voogdij, in die zin dat de aansprakelijkheid voor deze schulden bij de andere echtgenoot dient te rusten, hetgeen meebrengt dat het hof tot de slotsom komt dat de vrouw jegens de man is gehouden de door de man aangegeven schulden bij helfte te dragen.

De slotsom in principaal en incidenteel hoger beroep

4.9.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grief in principaal hoger beroep niet slaagt. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd. Het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep zal het hof toewijzen, waarbij het hof zal uitgaan van het (mindere) bedrag van € 10.329,- blijkend uit het door de man overgelegde overzicht van de belastingdienst.

5 Beslissing

Het hof:

rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

bepaalt in aanvulling op voormelde beschikking dat de echtgenoten jegens elkaar zijn gehouden de schulden aan de belastingdienst ad € 10.329,- bij helfte te dragen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, H.A. van den Berg en J. Jonkers, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 13 augustus 2019 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature