Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoek om ouderlijk gezag vader afgewezen, gegronde vrees dat de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd, artikel 1:253c lid 1 BW , voogdij blijf bij GI.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.199.854/ 01

Zaaknummer rechtbank: C/13/605840 / FA RK 16-2277 en C/13/604476 / FA RK 16/1699

Beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2017 inzake

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. J. Zeegers te Doetinchem,

en

de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de GI,

en

de raad voor de kinderbescherming, regio Amsterdam,

gevestigd te Amsterdam

hierna te noemen: de raad.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2016 uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

De vader is op 27 september 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 juni 2016.

2.2

De GI heeft op 10 november 2016 een verweerschrift ingediend.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Metselaar.

De moeder, mevrouw [X] , is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3 De feiten

3.1

Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is geboren [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2016.

De vader heeft [de minderjarige] erkend. Uit een eerdere relatie van de moeder is geboren [dochter] (hierna te noemen: [dochter] ) [in] 2014. De voogdij over [dochter] berust bij de GI.

3.2

De moeder is met ingang van 23 maart 2012 onder curatele gesteld van de Stichting Omega Beheer. Bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 16 januari 2016 is de GI met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] belast.

3.3

De curatele van de moeder is in februari 2017 omgezet in een bewind- en mentorschap. De moeder woont begeleid bij de [stichting] . Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is naar voren gebracht dat de moeder bij de rechtbank Amsterdam een verzoek heeft ingediend om te worden belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Op 31 maart 2017 is ter griffie van het hof een bericht met bijlage van de vader ingekomen waaruit blijkt dat de moeder dit verzoek op 16 maart 2017 heeft ingetrokken.

3.4

[de minderjarige] is te vroeg geboren en nadat hij in het ziekenhuis heeft gelegen, is hij vanaf april 2016 in een pleeggezin geplaatst. Hij verblijft sinds juli 2016 in het huidige perspectief biedende pleeggezin. [de minderjarige] heeft eenmaal per drie weken een omgangsmoment met de moeder. [de minderjarige] heeft geen omgangsregeling met de vader. De vader en [de minderjarige] hebben elkaar sinds juli 2016 niet gezien.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader om te worden belast met het gezag over [de minderjarige] afgewezen en de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] .

4.2

De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, hem met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten.

4.3

De GI verzoekt de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren, heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.

Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat wanneer niet in het gezag is voorzien of wanneer een voogd het gezag uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder alleen met het gezag te belasten slechts wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

5.2

De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek hem te belasten met het gezag over [de minderjarige] heeft afgewezen. De vader wijst erop dat het wettelijk uitgangspunt ten aanzien van het gezag is dat ieder kind, waar mogelijk , opgroeit bij zijn ouders en dat de ouders het gezag over hem hebben. Het verzoek hiertoe dient slechts te worden afgewezen wanneer er gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. Volgens de vader is dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet het geval. De vader acht zich in staat het gezag uit te oefenen op een manier die in het belang van [de minderjarige] is. Dit heeft hij in het verleden ook altijd laten zien. Zo was hij erg betrokken bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , zowel in het ziekenhuis na zijn geboorte als in de tijd daarna. Hij erkent dat [de minderjarige] een kwetsbaar kind is dat extra aandacht en verzorging nodig heeft. De vader heeft daar echter geen hulp en begeleiding bij nodig.

Hij werkt de hulpverlening niet tegen. Daar waar hij het niet eens is met de hulpverlening, stelt hij het belang van [de minderjarige] altijd voorop. De vader accepteert voorts de hulpverlening die de moeder krijgt en brengt haar niet in een loyaliteitsconflict.

Hij voert aan met het gezag over [de minderjarige] belast te willen worden om een juridische sterke positie te verkrijgen opdat hij zich ook bezig kan houden met zaken als de medische behandeling van [de minderjarige] , zijn toekomstige schoolkeuze en de zorgregeling. Hij heeft nu het gevoel dat hij buiten spel staat. Hij wordt niet of nauwelijks geïnformeerd over de (medische) gezondheid van [de minderjarige] . Daarnaast wenst de vader dat [de minderjarige] in de toekomst zal opgroeien in zijn gezin, of in dat van de moeder. [de minderjarige] hoort bij zijn vader of zijn moeder thuis te wonen. De vader acht het in het belang van [de minderjarige] dat de ouder bij wie hij zal wonen ook het gezag over hem uitoefent. De vader begrijpt dat er tijd nodig is om thuisplaatsing te kunnen realiseren.

5.3

De GI heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat plaatsing van [de minderjarige] bij de vader op dit moment niet aan de orde is. Ook ligt het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder. Na [de minderjariges] geboorte en de daarop volgende langdurige ziekenhuisopname is thuisplaatsing nooit aan de orde geweest. [de minderjarige] had vanaf zijn geboorte veel zorg nodig, overleg met de vader over deze zorg verliep niet goed, de relatie tussen de ouders was niet stabiel en de moeder woonde vanwege haar eigen beperkingen begeleid. Onder deze omstandigheden werd het voor [de minderjarige] thuis niet veilig geacht en is gekozen voor een pleeggezinplaatsing. Nog altijd is de gezondheid van [de minderjarige] erg broos en kwetsbaar. Na september/oktober 2016 heeft [de minderjarige] diverse terugvallen gehad waarna hij is opgenomen in het ziekenhuis. [de minderjarige] ontwikkelt zich niet leeftijdsadequaat. De GI wenst op korte termijn een erfelijkheidsonderzoek op te starten. Het huidige pleeggezin krijgt ondersteuning bij de opvoeding van [de minderjarige] . De GI acht, gezien deze broze gezondheid en het gegeven dat de vader in het verleden zelf begeleiding en ondersteuning nodig heeft gehad, thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader geen optie. De GI maakt zich verder zorgen over de communicatie tussen de ouders. Sinds de relatie tussen de ouders is beëindigd, hebben ze nauwelijks contact met elkaar. De moeder heeft aan de jeugdzorgwerker aangegeven dat zij niet wil dat de vader het gezag krijgt. Voor [de minderjarige] is het nu, zeker gelet op zijn kwetsbare positie, noodzakelijk dat hij de ruimte krijgt om zich te hechten. Een voogdijmaatregel is noodzakelijk in het belang van [de minderjarige] .

5.4

De raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat het in het belang van [de minderjarige] is om contact te hebben met zijn beide ouders. De raad ziet vooralsnog veel belemmeringen voor het toewijzen van het verzoek van de vader. Zo is er nauwelijks communicatie tussen de ouders onderling, is er geen communicatie tussen de vader en de GI en doet de vader gevoelige uitspraken over deze contacten in het verleden. De raad acht het tevens zorgelijk dat de vader en [de minderjarige] sinds juli 2016 geen omgang meer hebben gehad. De raad is van mening dat er eerst een duidelijke verbetering moet komen in de samenwerking tussen de vader, de GI, het ziekenhuis en de moeder waarna het verzoek mogelijk opnieuw kan worden bekeken. De raad adviseert het hof de beschikking te bekrachtigen.

5.5

Het hof overweegt als volgt.

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De raad is in oktober 2015, tijdens de zwangerschap van de moeder, betrokken geraakt bij het gezin van de ouders omdat de moeder op dat moment onder curatele stond, waardoor er bij geboorte van [de minderjarige] een gezagsvacuüm zou ontstaan. De raad heeft onderzoek gedaan naar de vraag hoe het gezag over [de minderjarige] moest worden ingevuld, waarvan op 30 maart 2016 een rapport is uitgebracht dat zich bij de stukken bevindt. Uit dit rapport blijkt dat de moeder vanwege haar verstandelijke beperking en persoonlijke problematiek op dat moment samen met [dochter] begeleid woont bij de [stichting] in [plaats] . [dochter] staat onder voogdij van de GI. De vader kreeg in het verleden begeleiding van Stichting Lojal. Hij is tijdens de zwangerschap bij de moeder ingetrokken. Tussen de ouders en de hulpverleners is tijdens de zwangerschap van [de minderjarige] een hoog oplopend conflict ontstaan over de wens van de ouders om naar [woonplaats] te verhuizen. De hulpverleners (GI en [stichting] ) vonden dat geen goed plan, omdat dit de continuïteit van de noodzakelijke hulp voor de moeder en [dochter] in gevaar zou brengen. Uit een brief van de kinderartsen in het Deventer ziekenhuis van 19 juli 2016 blijkt dat [de minderjarige] na zijn geboorte een moeilijke start heeft gehad. Hij is negen weken te vroeg geboren en had langdurig moeite met zelfstandig drinken. Op het moment van ontslag, op 29 april 2016, kreeg hij hypoallergene voeding, grotendeels via een neusmaagsonde. Vanwege de situatie van de ouders en [de minderjarige] (het ziekenhuis verwijst hier naar relationele instabiliteit, niet medisch-technisch kunnen handelen en het niet kunnen hanteren van een onrustig, huilend kind) is destijds gekozen voor een plaatsing in een crisispleeggezin. Sinds juli 2016 woont [de minderjarige] in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin. Met de gezondheid van [de minderjarige] gaat het ook thans nog niet goed. Hij heeft al een aantal keer een terugval gehad waarna hij werd opgenomen in het ziekenhuis. Hij zal in de toekomst nog diverse operaties moeten ondergaan. [de minderjarige] ontwikkelt zich niet leeftijdsadequaat. Hij heeft extra ondersteuning nodig in verband met zijn ontwikkelingsachterstand. De pleegouders krijgen hier hulp bij.

Uit de stukken komt verder naar voren dat met name de vader zich niet begeleidbaar opstelt. Hij is in het verleden niet in staat geweest samen te werken met de hulpverlening en heeft zich agressief en wantrouwend jegens hen opgesteld. In juli 2016 is de relatie tussen de ouders verbroken. De moeder ziet [de minderjarige] thans eens per drie weken, de vader heeft sindsdien geen omgang met [de minderjarige] . Het is tot op heden niet gelukt om in overleg met de vader tot een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] te komen. De GI heeft geconcludeerd dat een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de ouders niet aan de orde is.

Gelet op de slechte verstandhouding tussen de vader en de hulpverlening, de naar verwachting nog lang noodzakelijke hulp voor [de minderjarige] , de relatiebreuk tussen de ouders en de signalen dat hun onderlinge verstandhouding te wensen overlaat, bestaat er naar het oordeel van het hof gegronde vrees dat de belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd indien de vader wordt belast met het gezag over [de minderjarige] . Het verzoek van de vader zal derhalve worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

5.6

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.F.G.H. Beckers, M.C. Schenkeveld en M. van Yperen-Groenleer, bijgestaan door mr. N. Groen als griffier en is op 25 april 2017 in het openbaar uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature