Uitspraak
parketnummer: 23-001345-16
datum uitspraak: 29 november 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 april 2016 in de strafzaak onder de parketnummers
13-701554-16 en 09-817695-14 (TUL) tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
29 november 2016.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de geldigheid van de inleidende dagvaarding tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Op 29 maart 2016 is de inleidende dagvaarding in persoon uitgereikt. Het hof neemt als uitgangspunt dat de verdachte op dat moment de Nederlandse taal onvoldoende beheerste om de inhoud en de strekking van deze dagvaarding te kunnen begrijpen, terwijl uit het dossier niet blijkt dat aan hem een vertaling van die dagvaarding is uitgereikt of dat de inhoud en de strekking van de dagvaarding in een voor hem begrijpelijke taal is uitgelegd. In het dossier bevindt zich een vertaald stuk dat achter de inleidende dagvaarding is gehecht, maar op dit stuk worden geen datum, tijd en plaats vermeld, zodat niet vast kan komen te staan dat de verdachte wist waar en wanneer de zitting in zijn strafzaak zou plaatsvinden. De dagvaarding voldoet niet aan de eisen van artikel 261 Wetboek van Strafvordering.
Het hof is gezien het vorenstaande van oordeel dat de inleidende dagvaarding nietig behoort te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg nietig.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. F.A. Hartsuiker en mr. J.H. de Graaf, in tegenwoordigheid van
mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 november 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.