Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Hof legt gevangenisstraf op van 40 maanden voor het als bestuurder deelnemen aan een criminele organisatie + medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken. Wijziging tenlastelegging 1e aanleg door toevoeging van aantal voorwerpen (geldbedragen) ziet hof als uitwerking van het reeds in de oorspronkelijke tenlastelegging verweten gewoontewitwassen in bepaalde periode; geen ander feit i.d.z.v. art. 68 WvSr. De criminele organisatie had tot oogmerk het verstrekken aan derden van (zeer) grote contante geldbedragen volgens hawala- of ondergrondsbankieren [systeem waarbij (hoofdzakelijk) contante geldbedragen in een bepaalde valuta bij een (buitenlandse) 'bankier' worden ingeleverd teneinde in een andere valuta door een andere 'bankier' (veelal in een ander land) aan de begunstigde te worden uitgekeerd]. Waarvoor strafbaarstelling per 1 november 2009 is opgenomen in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Verdachte onderhield contact met buitenlandse bankier, stuurde andere leden van de organisatie aan en gaf grote geldbedragen in bewaring bij anderen. M.b.t. strafmaat van belang dat door het zonder vergunning uitoefenen van het beroep van betalingsdienstverlener de verstrekte geldbedragen reeds daarom van misdrijf afkomstig zijn. Deze geldstromen zijn aldus ook aan het zicht van de toezichthouders ontrokken (waarborgen worden omzeild en controle onmogelijk gemaakt). Het in ongecontroleerde omloop brengen en houden van dit geld heeft zodoende een sterk corrumperende werking.

Uitspraak



parketnummer: 23-001347-12

datum uitspraak: 15 februari 2013

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-710036-10 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van

10 en 14 december 2012, 15 en 18 januari 2013 en 1 februari 2013, en, overeenkomstig het bepaalde bij

artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de ter terechtzitting van 20 februari 2012 door de rechtbank in eerste aanleg toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

Feit 1 primair

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een of meerdere voorwerp(en), te weten:

- het pand op de [adres wasserette] te Amsterdam;

- een geldbedrag van (ongeveer) 150.000,- euro op 12 mei 2010 (Zaaksdossier 4 [zaaksdossier], zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 585);

- een geldbedrag van (ongeveer) 80.605,- euro op 25 en/of 26 juni 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588);

- een geldbedrag van (ongeveer) 36.740,- op 1 juli 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588);

- een geldbedrag van (ongeveer) 35.000,- euro op 12 september 2010 (Zaakdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588);

- een onbekend geldbedrag op 13 september 2010 (zijtak [zijtak 1], Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588);

- een geldbedrag van (ongeveer) 74.000,- euro op 27 oktober 2010 (Zaakdossier 2 [zaaksdossier]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 50.000,- euro op 7 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 591);

- een geldbedrag van (ongeveer) 119.850,- euro op of omstreeks 8 november 2010 (Zaaksdossier 3, [zaaksdossier]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 55.000,- euro op 8 en/of 9 november 2010(Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 592);

- een geldbedrag van (ongeveer) tweemaal 100.000,- euro op 10 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 592);

- een geldbedrag van (ongeveer) 70.000,- euro en/of 90.000,- euro op 10 en/of 11 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 593);

- een geldbedrag van (ongeveer) 100.000,- euro op 12 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 594);

- een geldbedrag van (ongeveer) 100.000,- euro op 13 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 594);

- een geldbedrag van (ongeveer) 112.500,- euro op 19 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 594);

- een geldbedrag van (ongeveer) 108.000,- euro op 20 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 595);

- een geldbedrag van (ongeveer) 80.000,- euro op 20 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 595);

- een geldbedrag van (ongeveer) 124.450,- euro op 23 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 597);

- een geldbedrag van (ongeveer) 41.380,- euro op 26 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 597);

- een geldbedrag van (ongeveer) 130.000,- euro op 28 en/of 29 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 598);

- een geldbedrag van (ongeveer) 50.000,- euro op 30 november 2010 (wasserette [naam wasserette]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 5.050,- euro en/of 300,- euro en/of 1.150 Engelse ponden op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 1]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 17.832,65 (fouillering [medeverdachte 1]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of 1.385,- euro en/of 1.385,- en/of 1.505,- euro op 30 november 2010 (woning [verdachte]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 3.033,35 euro (fouillering [verdachte]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 9.900,- euro en/of 5.000,- euro en/of 35.000,- euro en/of 45.000,- euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 3]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 4.557,25 euro (fouillering [medeverdachte 3]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 15.095,- euro en/of 720,- Engelse ponden (woning [medeverdachte 4]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 20.000,- euro en/of 11.500,- euro en/of 6.738,20 euro en/of 4.300,- euro en/of 1.600,- euro en/of 1.000,- euro en/of 150,- euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 7]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 7.830,- euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 5]);

(heeft) verworven en/of voorhanden (heeft) gehad en/of (heeft) overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

Feit 1 subsidiair

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) een of meerdere voorwerp(en), te weten:

- het pand op de [adres wasserette] te Amsterdam;

- een geldbedrag van (ongeveer) 150.000,- euro op 12 mei 2010 (Zaaksdossier 4 [zaaksdossier], zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 585);

- een geldbedrag van (ongeveer) 80.605,- euro op 25 en/of 26 juni 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588);

- een geldbedrag van (ongeveer) 36.740,- op 1 juli 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588);

- een geldbedrag van (ongeveer) 35.000,- euro op 12 september 2010 (Zaakdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588);

- een onbekend geldbedrag op 13 september 2010 (zijtak [zijtak 1], Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 588);

- een geldbedrag van (ongeveer) 74.000,- euro op 27 oktober 2010 (Zaakdossier 2 [zaaksdossier]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 50.000,- euro op 7 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 591);

- een geldbedrag van (ongeveer) 119.850,- euro op of omstreeks 8 november 2010 (Zaaksdossier 3, [zaaksdossier]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 55.000,- euro op 8 en/of 9 november 2010(Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 592);

- een geldbedrag van (ongeveer) tweemaal 100.000,- euro op 10 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 592);

- een geldbedrag van (ongeveer) 70.000,- euro en/of 90.000,- euro op 10 en/of 11 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, p. 593);

- een geldbedrag van (ongeveer) 100.000,- euro op 12 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 594);

- een geldbedrag van (ongeveer) 100.000,- euro op 13 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 594);

- een geldbedrag van (ongeveer) 112.500,- euro op 19 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 594);

- een geldbedrag van (ongeveer) 108.000,- euro op 20 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 595);

- een geldbedrag van (ongeveer) 80.000,- euro op 20 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 595);

- een geldbedrag van (ongeveer) 124.450,- euro op 23 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 597);

- een geldbedrag van (ongeveer) 41.380,- euro op 26 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 597);

- een geldbedrag van (ongeveer) 130.000,- euro op 28 en/of 29 november 2010 (Zaaksdossier 1A, Rubriek 2, deel 4, 598);

- een geldbedrag van (ongeveer) 50.000,- euro op 30 november 2010 (wasserette [naam wasserette]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 5.050,- euro en/of 300,- euro en/of 1.150 Engelse ponden op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 1]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 17.832,65 (fouillering [medeverdachte 1]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of 1.385,- euro en/of 1.385,- en/of 1.505,- euro op 30 november 2010 (woning [verdachte]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 3.033,35 euro (fouillering [verdachte]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 9.900,- euro en/of 5.000,- euro en/of 35.000,- euro en/of 45.000,- euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 3]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 4.557,25 euro (fouillering [medeverdachte 3]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 15.095,- euro en/of 720,- Engelse ponden (woning [medeverdachte 4]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 20.000,- euro en/of 11.500,- euro en/of 6.738,20 euro en/of 4.300,- euro en/of 1.600,- euro en/of 1.000,- euro en/of 150,- euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 7]);

- een geldbedrag van (ongeveer) 7.830,- euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 5]);

heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

Feit 2

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van (een) derde(n) een of meerdere geldtransactie(s) uitgevoerd en/of is verdachte en/of zijn mededader(s) beroepsmatig en/of bedrijfsmatig werkzaam geweest bij de totstandkoming van een of meerdere geldtransactie(s);

Feit 3

hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, (al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:

- (gewoonte)witwassen, althans schuldwitwassen, van een of meerdere voorwerp(en), te weten: het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen van een of meer geldbedrag(en) uit enig misdrijf afkomstig (artikelen 420ter/bis/quater Wetboek van Strafrecht ) en/of

- het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 1 sub a jo artikel 3 lid 1 Wet inzake de Geldtransactiekantoren jo artikel 1 sub 2, 2 en 6 Wet op de economische delicten,

terwijl hij, verdachte, van deze organisatie oprichter en/of leider en/of bestuurder was, althans binnen deze organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, nu het hof tot een andere beoordeling komt dan de rechtbank.

Voorvragen

Feit 1

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank na ter terechtzitting van 10 mei 2011 de tenlastelegging ten aanzien van de zinsneden ''onder meer'' en ''en/of geldbedragen van in totaal meerdere miljoenen euro's, bestaande uit onder meer'' nietig te hebben verklaard, niet de wijziging van de tenlastelegging van 20 februari 2012 had mogen toelaten, waarbij concrete transacties aan het verwijt werden toegevoegd. Deze transacties betreffen telkens nieuwe feitelijke verwijten. Door de toelating van deze wijziging houdt de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit, in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) in, aldus de raadsman. Hij heeft het hof verzocht deze gevorderde wijziging alsnog niet toe te wijzen en te oordelen op basis van de tenlastelegging van vòòr 20 februari 2012.

De advocaat-generaal heeft het standpunt van de raadsman weersproken. Hij heeft aangevoerd dat de wijziging ziet op soortgelijke gedragingen in dezelfde periode en dat gewoontewitwassen nu eenmaal meerdere gedragingen impliceert, en dat de wijziging van 20 februari 2012 daartoe slechts een nadere specificatie bevat.

Het hof overweegt en beslist als volgt. In de ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 mei 2011 gewijzigde tenlastelegging wordt aan de verdachte onder feit 1 primair gewoontewitwassen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 november 2010 ten laste gelegd. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 februari 2012 is wederom een wijziging van de tenlastelegging toegelaten, waarbij ongewijzigd bleef dat de verdachte primair werd verweten dat hij zich in voornoemde periode aan gewoontewitwassen schuldig heeft gemaakt, maar waarbij een aantal voorwerpen (geldbedragen) die de verdachte zou hebben witgewassen aan dit feit werd toegevoegd. Deze toevoeging van witgewassen voorwerpen geldt naar ’s hofs oordeel zodoende als uitwerking van het reeds in de oorspronkelijke tenlastelegging ten laste gelegde gewoontewitwassen. Derhalve is aan de verdachte door de wijziging niet een ander feit in de zin van artikel 68 WvSr ten laste gelegd. Dat feit 1 (impliciet) subsidiair (opzet)witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen behelst, maakt dit niet anders. De rechtbank kon de wijziging op 20 februari 2012 derhalve toelaten. Het hof verwerpt dan ook het verweer en zal in hoger beroep op grondslag van deze laatst gewijzigde tenlastelegging beraadslagen.

Feit 2

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig te verklaren nu deze onvoldoende onduidelijk is.

De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen toewijzing van het verzoek.

Het hof wijst het verzoek af en overweegt daartoe dat naar zijn oordeel in het licht van de stukken van het dossier, waarbij een afzonderlijk zaaksdossier omtrent feit 2 is opgemaakt en waaruit blijkt van een samenhang met het onder feit 1 ten laste gelegde, duidelijk is waartegen de verdachte zich heeft te verdedigen.

(Partiële) vrijspraak

Feit 1

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte in hoger beroep wordt vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde witwassen van het pand [adres wasserette] te Amsterdam alsmede van de geldbedragen waarvan de rechtbank in eerste aanleg heeft vrijgesproken, behoudens de € 50.000,00 die op 30 november 2010 in de wasserette [naam wasserette] is aangetroffen. Voorts heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd van het (door de rechtbank wel bewezen geachte) witwassen van

€ 80.000,00 op 20 november 2010.

Het hof acht het door de verdachte (schuld)witwassen van het pand [adres wasserette] te Amsterdam niet bewezen. Ditzelfde geldt voor het witwassen van de geldbedragen waarvan de rechtbank heeft vrijgesproken, inclusief het bedrag van € 50.000,00 op 30 november 2010, nu de betrokkenheid van de verdachte hierbij in onvoldoende mate blijkt. Dit geldt eveneens voor het bedrag van € 80.000,00 op 20 november 2010, waarvan de rechtbank niet heeft vrijgesproken. De verdachte zal in zoverre (ook) worden vrijgesproken.

Feit 2

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het onder 2 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.

Het hof zal de verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt. Aan de verdachte is kortweg ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met

30 november 2010 (als medepleger) als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, aangezien hij beroeps- of bedrijfsmatig voor derden geldtransacties heeft uitgevoerd, en/of beroeps- of bedrijfsmatig bij de totstandkoming van geldtransacties werkzaam is geweest. Voor de strafbaarstelling wijst de tenlastelegging op (ondermeer) artikel 1 sub a juncto artikel 3 lid 1 Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt).

Zoals hierna zal blijken, acht het hof bewezen dat de verdachte in de periode 27 oktober 2010 tot en met 30 november 2010 als medepleger de onder feit 1 ten laste gelegde grote contante geldbedragen (stelselmatig) aan derden heeft verstrekt op een wijze die aansluit bij wat hawalabankieren of ondergronds bankieren wordt genoemd. Dit betreft een systeem waarbij (hoofdzakelijk) contante geldbedragen in een bepaalde valuta bij een (buitenlandse) ‘bankier’ worden ingeleverd teneinde in een andere valuta door een andere ‘bankier’ (veelal in een ander land) aan de begunstigde te worden uitgekeerd. De inschuld die zodoende ontstaat bij de uitkerende bankier wordt (veelal) niet voldaan door fysiek transport van gelden, maar door onderlinge verrekening tussen bankiers. De verdachte kan, tezamen met zijn mededaders, worden aangemerkt als een dergelijke ‘bankier’.

Het op deze wijze ontvangen en verstrekken van geldbedragen aan derden, werd naar ’s hofs oordeel tot 1 november 2009 als geldtransactie gedefinieerd onder de Wgt, in de zin van het toenmalige artikel 1 aanhef en onderdeel c sub 3 van die wet. Deze definitie hield in:

het in het kader van een geldelijke overmaking ter beschikking krijgen van gelden of geldswaarden, teneinde deze gelden of geldswaarden al dan niet in dezelfde vorm aan een derde elders betaalbaar te stellen of te doen stellen, dan wel het betalen of betaalbaar stellen van gelden of geldswaarden nadat deze gelden of geldswaarden elders al dan niet in dezelfde vorm ter beschikking zijn gesteld, waarbij deze geldelijke overmaking een op zichzelf staande dienst is.

Bij dit oordeel heeft het hof acht geslagen op de Memorie van Toelichting op de Wgt (Tweede Kamer 2001/02, 28 229, nr. 3, p. 7-8), die ten aanzien van deze bepaling ondermeer inhoudt:

De geldelijke overmaking naar een derde wordt bewerkstelligd doordat het geldtransactiekantoor dat de transactie in opdracht van of namens de opdrachtgever uitvoert een betalingsinstructie doet toekomen aan het kantoor dat de uitbetaling aan de begunstigde zal uitvoeren. De begunstigde, zijnde degene aan wie de gelden of geldswaarden worden betaald of betaalbaar worden gesteld, kan een ander zijn, maar ook dezelfde persoon als de opdrachtgever.

De geldtransfer is een op zichzelf staande dienst en niet een betaling of geldstroom die verband houdt met een andere dienst die door het geldtransactiekantoor wordt verleend.

Bij de inwerkingtreding op 1 november 2009 van de Wet van 15 oktober 2009 (Stb. 2009, 436) strekkende tot de implementatie van (kortweg) de Richtlijn betaaldiensten, is voormelde bepaling evenwel komen te vervallen (en het voormalige sub 4 vernummerd tot sub 3). De Memorie van Toelichting op deze wet houdt ondermeer in (Tweede Kamer 2008/09, 31 892, nr. 3, p. 46):

Na implementatie van de richtlijn betaaldiensten in de (Nederlandse) nationale rechtsorde zullen geldtransactiekantoren voor zover zij betaaldiensten in de zin van de Wet op het financieel toezicht verlenen niet langer worden gereguleerd door de Wet inzake de geldtransactiekantoren, maar door de Wet op het financieel toezicht. Betaaldiensten in de zin van laatstgenoemde wet zijn de diensten vermeld in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten. (…) (D)e geldtransfer bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 3°, van de Wgt , (is) een betaaldienst in de zin van artikel 1:1 van de Wft: zie punt 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten. Een en ander betekent dat het verlenen van de betaaldienst geldtransfer (...) wordt gereguleerd door de Wet op het financieel toezicht.

Nu het hof niet bewezen acht dat de verdachte zich (als medepleger) voor 1 november 2009 aan het onder feit 2 ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt, terwijl de wel bewezen geachte gedragingen die nadien plaatsvonden door het hof niet als geldtransactie in de zin van de Wgt worden aangemerkt -maar als betaaldienst in de zin van de Wet op het financieel toezicht -, zal het hof, zoals gezegd, de verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Feit 1 primair

hij in de periode van 27 oktober 2010 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen (vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) voorwerpen, te weten:

- een geldbedrag van 74.000,- euro op 27 oktober 2010;

- een geldbedrag van 119.850,- euro op 8 november 2010;

- een geldbedrag van ongeveer tweemaal 100.000,- euro op 10 november 2010;

- een geldbedrag van ongeveer 70.000,- euro en 90.000,- euro op 10 en/of 11 november 2010;

- een geldbedrag van ongeveer 100.000,- euro op 12 november 2010;

- een geldbedrag van ongeveer 100.000,- euro op 13 november 2010;

- een geldbedrag van ongeveer 112.500,- euro op 19 november 2010;

- een geldbedrag van ongeveer 130.000,- euro op 28 en/of 29 november 2010;

- een geldbedrag van 100.000 euro op 30 november 2010 (woning [verdachte]);

- een geldbedrag van 9.900,- euro en 5.000,- euro en 35.000,- euro en 45.000,- euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 3]);

- een geldbedrag van 20.000,- euro op 30 november 2010 (woning [medeverdachte 7]);

verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;

Feit 3

hij in de periode van 1 maart 2010 tot en met 30 november 2010 te Amsterdam, (al dan niet vanuit de wasserette [naam wasserette], [adres wasserette] te Amsterdam) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en

[medeverdachte 7], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:

- (gewoonte)witwassen van voorwerpen, te weten: het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen van geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig,

terwijl hij, verdachte, van deze organisatie bestuurder was.

Hetgeen onder 1 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewijsoverweging

Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen, in samenhang met hetgeen daaromtrent hierna is overwogen, bewezen dat een groep personen, zich centrerend rondom de wasserette aan de [adres wasserette] te Amsterdam, stelselmatig grote contante geldbedragen heeft geleverd aan derden. Onder feit 1 zijn aan de verdachte dergelijke geldbedragen ten laste gelegd. Deze groep, die kan worden aangemerkt als een organisatie, bestond uit ondermeer de verdachte en ene [medeverdachte 1], beiden vennoten van de wasserette, ene [medeverdachte 2], zijnde de schoonzoon van [medeverdachte 1] en (gewezen) werknemer in de wasserette, en ene [medeverdachte 3] (bijnaam [bijnaam]). Uit het dossier blijkt niet in relatie tot het verkrijgen van deze grote geldbedragen, dat door de ontvangende personen (directe) tegenprestaties zijn verricht jegens deze groep personen. Wel blijkt dat door (enkele van) deze groep personen ruggespraak wordt gehouden met personen met een Pakistaans telefoonnummer, onder wie ene [betrokkene 1], omtrent het leveren van de geldbedragen aan derden. Deze wijze van geldlevering, waarbij stelselmatig grote contante geldbedragen aan derden worden verstrekt zonder dat daar een duidelijke prestatie tegenover staat, terwijl personen in het buitenland direct betrokken zijn bij de levering, sluit aan bij wat hawalabankieren of ondergronds bankieren wordt genoemd, waarvan hiervoor onder ‘vrijspraak’ door het hof reeds een definitie is gegeven.

Bij zijn oordeel dat de verdachte en zijn medeverdachten als ondergronds bankier hebben gefungeerd, heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op twee (aan de verdachte ten laste gelegde) geldtransacties waarbij door de politie de geleverde geldbedragen zijn onderschept, te weten een geldtransactie op

27 oktober 2010 en een transactie op 8 november 2010.

Transactie op 27 oktober 2010

Ten aanzien van de transactie op 27 oktober 2010 maakt het hof het volgende uit de bewijsmiddelen op. Nadat door [betrokkene 1], die zich kennelijk in Pakistan bevindt, aan [medeverdachte 2] te kennen is gegeven dat ‘7400 is ontvangen’, belt [medeverdachte 2] om 11.40 uur met de verdachte. In dit gesprek zegt de verdachte dat (ook) hij [betrokkene 1] heeft gesproken, waarop [medeverdachte 2] zegt dat de verdachte ‘hem’ (kennelijk een derde) mag bellen en ‘dan mag het geven’. Om 12.25 uur belt de verdachte met [medeverdachte 3] en zegt hem dat hij met ‘dat’ moet komen, waarop [medeverdachte 3] zegt dat het een half uur in beslag gaat nemen. Om 13.00 uur parkeert [medeverdachte 3] zijn auto voor de wasserette, en belt naar [medeverdachte 1] dat hij iemand naar buiten kan sturen. Hierop komt de verdachte uit de wasserette en pakt een gevulde blauw/witte plastic tas van [medeverdachte 3] aan, welke tas hij de wasserette inbrengt. Om 13.26 uur verlaten twee mannen de wasserette met de blauw/wit tas en om 14.08 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2], en zegt ‘7400 al is gegeven’. Eén van de personen die de wasserette met de tas verlaat krijgt een sleutel aangereikt van ene [betrokkene 2] en gaat vervolgens de woning aan de [adres 1] te Amsterdam binnen. Nadat ook [betrokkene 2] de woning heeft betreden, verlaat deze persoon de woning zonder tas. Vervolgens opent [betrokkene 2] de deur van de woning voor ene [betrokkene 3] en [betrokkene 4], en verlaat [betrokkene 2] de woning met een blauwe plastic Albert Heijn-tas. Nadat [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] een stukje zijn opgelopen, overhandigt [betrokkene 2] de tas aan [betrokkene 3], waarna [betrokkene 3] wegloopt. Na aanhouding van die [betrokkene 3] om 14.30 uur, wordt in die tas een contant geldbedrag van € 74.000,00 aangetroffen.

Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. De numerieke gelijkenis tussen het door de betrokken personen genoemde getal 7400 en het later aangetroffen geldbedrag van € 74.000,00, en de context waarbinnen dit getal wordt genoemd brengt het hof tot het oordeel dat hiermee kennelijk gedoeld wordt op een geldbedrag van € 74.000,00. Immers wordt door de verdachte aan [medeverdachte 3] opgedragen met dit geldbedrag naar de wasserette te komen, nadat duidelijk is dat 7400 (al dan niet elders) is ontvangen, en wordt medegedeeld dat 7400 is gegeven nadat de derden met de tas met dit bedrag de wasserette hebben verlaten. Derhalve is bewezen dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met (ten minste) [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] betrokken is bij het overdragen van het geldbedrag van € 74.000,00.

Transactie op 8 november 2010

Omtrent de transactie op 8 november 2010 leidt het hof het volgende uit de bewijsmiddelen af.

Op 6 november 2010 staat ene [betrokkene 5] in contact met iemand die geld in ontvangst moet nemen en een persoon die met het geld ‘buiten’ staat. De eerste persoon wenst kennelijk het geld niet aan te nemen, de oorzaak waarvan is gelegen in onjuiste nummers of ‘token’. [betrokkene 5] wendt zich, na van de verdachte een onjuiste token te hebben ontvangen, tot de verdachte ter verkrijging van een ander (kennelijk, juist) token. Om 20.13 uur stuurt de verdachte een sms-bericht naar [betrokkene 5], inhoudende: “Jk.35465546janu.[nummer]”.

Op 8 november 2010 wenst ene [betrokkene 6] over een nummer te beschikken, waarna door [betrokkene 5] voornoemde token naar [betrokkene 6] wordt gestuurd. Later vindt tweemaal een ontmoeting plaats tussen [betrokkene 6], [betrokkene 5] en de verdachte. Na afloop van de tweede ontmoeting wordt gezien dat [betrokkene 6] zijn auto parkeert nabij de woning op het adres aan de [adres 2] te Amsterdam, alwaar hij eerder die dag is binnen geweest. Een persoon die nadien de woning verlaat, ene [betrokkene 7], wordt aangehouden, naar aanleiding waarvan [betrokkene 6] gesprekken voert waaruit blijkt dat hij bang is dat het geld dat hij ‘net voor de broeders heeft gedaan’ door de politie wordt meegenomen. De politie treft in de woning aan de [adres 2] een contant geldbedrag van (totaal) € 119.850,00 aan.

Het hof overweegt voorts als volgt. Uit het telefoonverkeer op 6 november 2010 blijkt reeds dat een zogenoemde ‘token’ verband houdt met de levering van geld. Dit wordt voorts ondersteund door de verklaring van [getuige 1] (zaaksdossier 5, proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer [nummer], p. 33-49). Deze [getuige 1] is naar aanleiding van het politie-onderzoek naar ondergronds bankieren aangehouden en verklaart omtrent door hem verrichte leveringen van geldbedragen tussen honderd- en honderdvijftigduizend euro, waarbij hij gebruik maakte van tokennummers. Uit het dossier blijkt weliswaar niet dat [getuige 1] (rechtstreeks) handelde ten dienste van de bewezen verklaarde organisatie, maar het hof zal zijn -hierna uiteengezette- verklaring bezigen louter ter duiding van de (algemene) werkwijze binnen het ondergronds bankieren. De verklaring van [getuige 1] houdt in dat hij in relatie tot het door hem in opdracht aan derden verstrekken van geld, (hoofdzakelijk) een sms-bericht ontving inhoudende een telefoonnummer, een bedrag en een nummer van een bankbiljet (naar het hof begrijpt: het serienummer) dat hij in ontvangst moest nemen van de ontvanger van het geld. Dit biljet gold als betalingsbewijs, aldus [getuige 1] (p. 40). Omtrent een aan [getuige 1] voorgehouden, door hem ontvangen sms-bericht, inhoudende: ‘[06-nummer 1] tnn N4904 amt 16800’, verklaart hij dat dit het telefoonnummer van de ontvanger van het geld betreft, een zogenoemd ‘tokennummer’ (het hof begrijpt, -een deel van- het serienummer van een bankbiljet) en een bedrag (p. 48).

Nu op 8 november 2010 door [betrokkene 5] een token aan [betrokkene 6] is gestuurd dat hij eerder had ontvangen van de verdachte, deze drie personen elkaar op die dag tweemaal ontmoeten, en [betrokkene 6] kennelijk bang is dat het geld dat hij ‘net heeft gedaan’ door de politie wordt meegenomen, acht het hof bewezen de verdachte, in nauwe en bewuste samenwerking met (ten minste) [betrokkene 5], het geldbedrag van € 119.850,00 aan [betrokkene 6] heeft overgedragen.

Overige transacties

Het hof acht voorts de betrokkenheid van de verdachte (in de zin van nauwe en bewuste samenwerking) bij de na te noemen geldtransacties bewezen. Weliswaar is met betrekking tot deze transacties door de politie niet het daarmee gemoeide contante geldbedrag aangetroffen of anderszins waargenomen, maar dit staat, gelet op het hiernavolgende, niet in de weg aan het bewezen verklaren van deze transacties.

Tijdens de doorzoeking van de wasserette aan de [adres wasserette], is een schoudertas aangetroffen met daarin ondermeer een mobiele telefoon van het merk Nokia, een paars schrift en visitekaartjes van de verdachte. Vanaf de mobiele telefoon zijn in de periode van 9 tot 20 november 2010 sms-berichten met tekenreeksen verzonden naar een Brits telefoonnummer, eindigend op -2658, die door het hof, gezien hun gelijkenis met de op 8 november 2010 gebezigde tokens, als tokennummers worden aangemerkt (Zaaksdossier 1A, rubriek 2, deel 1, p. 289 e.v.; proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek inhoud schoudertas). Het hof stelde al vast dat deze tokens door de verdachte en zijn medeverdachten gebruikt worden bij geldtransacties. Vanaf voornoemde Britse telefoonnummer zijn op de mobiele telefoon de in de bewijsmiddelen opgenomen sms-berichten gestuurd op 10, 12 en 13 november 2010, waarin telkens wordt gemeld dat een 100 ‘wordt gegeven’. Deze data, met daarachter deze getallen staan eveneens opgenomen in het voormelde schrift, waarbij de op 10 november 2010 tweemaal ‘gegeven’ 100, klaarblijkelijk als -opgeteld- 200 is vermeld.

Op grond hiervan, in samenhang bezien met de inhoud van het in de bewijsmiddelen opgenomen telefoonverkeer op die data waaruit volgt dat op die data iets (vaak een getal) moet worden gegeven/gedaan of is ontvangen, een tokennummer wordt verstuurd of contact is met een Pakistaans telefoonnummer, en in het licht van de geldleveringen op 27 november 2010 en 8 november 2010 waarbij de verdachte betrokken was, komt het hof tot de conclusie dat in het schrift door de verdachte verrichte geldtransacties zijn vermeld. Hetzelfde geldt voor de transactie op 19 november 2010. Weliswaar staat in het schrift ‘11250’ vermeld achter ‘20-11’ (hof: 20 november), maar uit de inhoud van het in relatie tot deze transactie verrichte telefoonverkeer en het sms-bericht van het Britse telefoonnummer blijkt dat deze transactie plaatsvond op 19 november 2010.

De bewezen verklaarde transacties op 10 en 11 november 2010 van € 70.000 en € 90.000, en de transactie op 28 en 29 november 2010 van € 130.000, komen niet terug in het vorenbedoelde paarse schrift. Het in de bewijsmiddelen opgenomen telefoonverkeer dat op die data plaatsvond -waaronder tokens-, laat evenwel een soortgelijk patroon zien als bij de transacties die vermeld staan in het schrift. Bovendien wordt het oordeel dat ook hier sprake is van (afgeronde) geldtransacties ondersteund door bevindingen uit observaties.

Ten aanzien van de transacties op 10 en 11 november 2010 volgt uit het telefoonverkeer dat de verdachte afspreekt met de gebruiker van het in een door de verdachte ontvangen token-sms vermelde telefoonnummer [06-nummer 2]. In deze token-sms staat ook ‘(70)’. Later, nadat verdachte van een man met een Pakistaans telefoonnummer te horen heeft gekregen dat hij de eigenaar van 90 moet bellen, wordt [medeverdachte 1] gebeld door een man uit Pakistan en zegt [medeverdachte 1] dat 70 is gedaan en de man van 90 is gesproken. Vervolgens spreekt de verdachte af met de gebruiker van het in een door de verdachte ontvangen tokens-sms vermelde telefoonnummer [06-nummer 3], in welke sms tevens ‘(90)’ is vermeld. De gebruiker van dit telefoonnummer laat aan de verdachte weten dat hij in zijn auto voor de Blokker aan de [straat] zit. De politie observeert dat de verdachte hierop de wasserette met een plastic tas verlaat en deze overhandigt aan de bestuurder van een Mercedes die voor de Blokker aan de [straat] staat.

Ten aanzien van de transactie op 28 en 29 november 2010 leidt het hof uit het in de bewijsmiddelen opgenomen telefoonverkeer af dat naar aanleiding van contact tussen verdachte en [betrokkene 1], waaronder het door [betrokkene 1] aan de verdachte sturen van een token, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] de wasserette aan de [straat] verlaten en naar ‘de groenteman’ gaan. Uit observaties blijkt [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] naar het adres [adres 3] te Amsterdam rijden, dat [medeverdachte 1] daar binnen gaan en later met twee plastic zakken naar buiten komt, en daarmee naar de wasserette teruggaat.

Omvang van de geldbedragen en valuta

In het in de bewijsmiddelen opgenomen telefoonverkeer wordt, zoals uit de overwegingen hiervoor ook blijkt, hoofdzakelijk niet de hoogte van de ten laste gelegde geldbedragen genoemd en evenmin de ten laste gelegde valuta (euro’s). Ook in het voornoemde paarse schrift komt dit niet naar voren. Het hof acht evenwel bewezen dat telkens de ten laste gelegde contante geldbedragen zijn verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, en dat dit euro’s betroffen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Uit de transactie op 27 oktober 2010 blijkt reeds dat in telefoongesprekken het getal 7.400 wordt genoemd, terwijl daarmee 74.000 euro wordt bedoeld. In telefoonverkeer met betrekking tot de transactie op 19 november 2010 wordt het getal 112.500 genoemd, terwijl in het schrift 11.250 is genoteerd. Uit een gesprek dat plaatsvindt tussen de verdachte en een onbekend gebleven persoon met een Pakistaans telefoonnummer, aangaande de ten laste gelegde geldtransactie van tweemaal € 100.000,00 -welke transactie in het paarse schrift naar voren komt als ‘200’- geeft de gebruiker van het Pakistaanse nummer te kennen dat hij 99940 heeft ontvangen en dat dit 60 te kort is. Kennelijk ter verduidelijking zegt deze persoon daarna “nee, 60 is te kort en niet 60.000”.

Op grond van deze omstandigheden acht het hof bewezen dat door de verdachte en andere leden van de organisatie op versluierende wijze werd gesproken over de hoogte van de geldbedragen, in die zin dat geldbedragen ter hoogte van een afgerond tienduizendtal, als tiental werden vermeld. Klaarblijkelijk werd, zo blijkt uit de vermelding van 11.250 in het paarse schrift en het noemen van 7.400, een geldbedrag dat niet een afgerond tienduizendtal betrof, als duizendtal vermeld.

Het oordeel dat het bij elke transactie om geldbedragen in euro’s ging, stoelt het hof op de daarvoor exemplarische transacties op 27 oktober 2010 en 8 november 2010 waarbij door de politie geldbedragen in euro’s zijn aangetroffen, in samenhang bezien met de omstandigheid dat de vooromschreven systematiek van het ondergronds bankieren meebrengt dat in Nederland geleverde geldbedragen in euro’s -als de hier geldende valuta- worden uitgekeerd.

Van misdrijf afkomstig

Zoals reeds overwogen heeft de verdachte, tezamen met zijn medeverdachten, stelselmatig geldtransacties verricht, in die zin dat in samenspraak met personen in het buitenland die kunnen worden aangemerkt ondergronds bankiers aldaar, door hen de onder 1 bewezen verklaarde geldbedragen in Nederland werden verstrekt aan derden, zonder dat door deze derden jegens de verdachte en zijn medeverdachten tegenprestaties verrichtten in relatie tot deze bedragen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben naar ’s hofs oordeel aldus opzettelijk zonder vergunning het bedrijf van betalingdienstverlener uitgeoefend, hetgeen een misdrijf oplevert. De geldbedragen die de verdachte en zijn medeverdachten in het kader van dit uitoefenen hebben verworven en/of voorhanden hebben gehad en/of hebben overgedragen zijn daarmee van misdrijf afkomstig.

Overigens aangetroffen geld

In de woning van de verdachte is een contant geldbedrag van € 100.000,00 aangetroffen, bestaande uit biljetten van € 500,00. In de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] is een contant geldbedrag van in totaal € 94.900,00 aangetroffen. In de woning van de medeverdachte [medeverdachte 7] is een contant geldbedrag

€ 20.000,00 aangetroffen. Zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 7] hebben verklaard dat zij de in hun woning aangetroffen bedragen van de verdachte hebben ontvangen. Gelet op de hoogte van deze geldbedragen en de omstandigheid dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] deelnemer waren van de criminele organisatie waarvoor ook de verdachte bij dit arrest wordt veroordeeld, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte deze geldbedragen voorhanden heeft gehad in het kader van het ondergronds bankieren.

Criminele organisatie

Naar het oordeel van het hof blijkt uit de bewijsmiddelen dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en de overige in de bewezenverklaring genoemde personen -zich centrerend rond de wasserette in de [adres wasserette] te Amsterdam-, gericht op het (gewoonte)witwassen van geldbedragen, en dat de verdachte daaraan opzettelijk heeft bijgedragen. In voornoemde wasserette is een contant geldbedrag van € 50.000,00 aangetroffen. De deelneming van de verdachte bij de criminele organisatie heeft bestaan uit zijn betrokkenheid bij de onder feit 1 bewezen verklaarde transacties, en voorts is, zoals gezegd, in zijn woning een contant geldbedrag van € 100.000,00 aangetroffen. De verdachte en [medeverdachte 1] waren beide vennoten van voornoemde wasserette en kunnen voorts, tezamen met [medeverdachte 2] (gewezen werknemer van de wasserette en schoonzoon van [medeverdachte 1] ), worden beschouwd als bestuurders van de organisatie. De verdachte onderhield namelijk contact met personen in ondermeer Pakistan met wie, blijkens de inhoud van het telefoonverkeer, ruggespraak werd gehouden omtrent door de organisatie in Nederland te leveren geldbedragen en stuurde voorts andere leden in Nederland aan door hen op te dragen naar de wasserette te komen of hen tokennummers te sturen. Uit de transactie op 8 november 2010 blijkt bijvoorbeeld dat ene [betrokkene 5] van de verdachte afhankelijk is voor het verkrijgen van een juist tokennummer.

[medeverdachte 3] kan, zoals al blijkt uit de transactie op 27 oktober 2010, worden aangemerkt als geldkoerier.

[medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] waren in de wasserette werkzaam. Zij hadden een ondergeschikte rol binnen de organisatie. [medeverdachte 5] hield in zijn woning administratie die zag op het ondergronds bankieren en [medeverdachte 7] had telefoons onder zich die daarbij gebruikt werden. Voorts heeft [medeverdachte 5] hand- en spandiensten verricht voor de organisatie en is in de woning van [medeverdachte 7] is een groot contant geldbedrag aangetroffen. [medeverdachte 4], eveneens voormalig werknemer van de wasserette, heeft een telefoon en administratie die verband hielden met het ondergronds bankieren in zijn woning gehouden.

Bespreking van de bewijsverweren

Ten aanzien van het contante geldbedrag van € 100.000,00 dat is aangetroffen in de woning van de verdachte, het bedrag van € 94.900,00 dat is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 3] en het bedrag van € 20.000,00 dat is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 7] heeft de raadsman in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte in het verleden veel gespaard heeft, geld heeft opgenomen van zijn rekening en thuis heeft opgepot. Ter onderbouwing heeft hij een aantal rekeningafschriften op naam van de verdachte uit het jaar 1999 overgelegd, en een door de boekhouder van de verdachte opgesteld schema waaruit contante opnamen in de jaren 2007 tot en met 2011 van de verdachte zouden blijken.

Het hof overweegt en beslist als volgt. Hetgeen is aangevoerd ter onderbouwing van de stelling van de verdachte dat hij de geldbedragen heeft gespaard, geeft die stelling nog geen begin van aannemelijkheid. Weliswaar blijkt uit de rekeningafschriften uit 1999 dat de verdachte destijds enkele tienduizenden euro’s heeft opgenomen, maar dit maakt naar het oordeel van het hof op zichzelf niet aannemelijk dat de verdachte deze geldbedragen heeft gespaard en evenmin dat hij deze bedragen tien jaar later nog altijd in zijn woning (en in woningen van anderen) houdt. Uit het overgelegde schema waaruit contante opnamen door de verdachte zouden blijken, noch anderszins, blijkt dat dit schema is opgesteld door een boekhouder. Nog afgezien van de omstandigheid dat geldopnamen in 2011 niet kunnen hebben bijgedragen aan het door de verdachte in 2010 voorhanden hebben van de ten laste gelegde contante geldbedragen, blijkt uit dit schema niet van welke rekening de gelden zouden zijn opgenomen en zijn voorts de onderliggende stukken van dit schema niet aan het hof overgelegd zodat iedere vorm van controle onmogelijk is. Het hof gaat derhalve voorbij aan deze verklaring.

De overige door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde bewijsverweren vinden naar het oordeel van het hof hun weerlegging in de bewijsmiddelen, mede gelet op hetgeen het hof hiervoor omtrent het bewijs heeft overwogen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ten aanzien van het door de verdachte voorhanden hebben van € 100.000,00 door dit in zijn woning te bewaren, overweegt het hof dat dit naar zijn oordeel niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Aan te nemen is dat met betrekking tot dit bedrag illegale handelingen zijn verricht, te weten het opzettelijk zonder vergunning het bedrijf van betalingsdienstverlener uitoefenen en dat het in zoverre van misdrijf afkomstig is. Het betreft hier evenwel een midrijf dat door de verdachte zelf is begaan, terwijl de verdachte met betrekking tot dit bedrag geen handelingen heeft verricht die de criminele herkomst daadwerkelijk verhullen of verbergen. In zoverre kan dit handelen van de verdachte niet worden aangemerkt als strekkende tot uitvoering van het hem ten laste gelegde gewoontewitwassen. Dit is wel het geval voor de in de woning van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] aangetroffen geldbedragen van € 94.900,00 onderscheidenlijk € 20.000,00. Door deze geldbedragen bij deze personen in bewaring te geven, heeft de verdachte de misdadige herkomst daarvan verhuld. Die bedragen werden daarmee immers weggehouden uit de wasserette in de [straat] van waaruit hoofdzakelijk de betalingsdiensten werden uitgevoerd, zodat een verband tussen de geldbedragen en deze diensten werd verhuld.

Overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

als bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Voorts heeft de rechtbank een aantal voorwerpen verbeurd verklaard en van een aantal voorwerpen de teruggave aan de verdachte gelast.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Nadat hem was gebleken dat het pand waarin de wasserette was gevestigd zich door verkoop aan een derde niet meer voor verbeurdverklaring leende, heeft de advocaat-generaal voorts gevorderd dat in plaats van die verbeurdverklaring aan de verdachte een geldboete van € 50.000,00 wordt opgelegd, aangezien hij verwacht dat bij de verkoop van het pand geld naar de verdachte is gevloeid. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen geldbedragen worden verbeurd verklaard.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft in een organisatorisch verband met anderen veelvuldig zeer grote contante geldbedragen aan derden verstrekt. De wijze waarop dit geschiedde wordt wel ondergronds bankieren genoemd. Reeds nu de bij deze organisatie betrokken personen zodoende zonder vergunning het beroep van betalingsdienstverlener hebben uitgeoefend, zijn de door hen verstrekte geldbedragen van misdrijf afkomstig. De geldstromen zijn hierdoor aan het zicht van toezichthouders onttrokken, waardoor te bieden waarborgen worden omzeild en het uitvoeren van controle onmogelijk wordt gemaakt. Dit klemt temeer nu zulke grote contante geldbedragen veelal dienen ter financiering van (ander) misdadig handelen. Het in ongecontroleerde omloop brengen en houden van dit geld heeft zodoende een sterk corrumperende werking. Door de verdachte en de organisatie waarvan hij deel uitmaakte is een groot aantal transacties uitgevoerd. Daar komt nog bij dat de verdachte kan worden aangemerkt als bestuurder van deze organisatie. Hij onderhield contant met ondermeer Pakistaanse bankiers en stuurde andere leden van de organisatie aan. Deze ernst van de feiten brengt het hof tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is, zelfs een van langere duur dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet het hof geen aanleiding. Het hof ziet verder geen aanleiding de door de advocaat-generaal opgelegde geldboete van € 50.000,00 op te leggen. Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 januari 2013 waaruit volgt dat de verdachte eerder terzake overtreding van de Opiumwet is veroordeeld.

Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Het onder 1 primair bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 140 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

2. 4 stk papier (4049452);

3. 3 stk papier (4049456);

4. 5 stuk papier (4049459);

5. € 100.000,00 (3963335);

10. enveloppe (3963454);

11. tape (3963455).

Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

1. 1 Stk Bestelauto [kenteken] [merk] kl: onbekend (3961477);

6. € 1.385,00 (3963337);

7. € 1.385,00 (3963339);

8. € 1.500,00 (3963345);

9. € 5,00 (3963392);

12. € 3.033,35 (3963837).

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:

2. Onroerende registergoederen, woning [adres wasserette] Amsterdam;.

Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, welke beslissing afzonderlijk wordt geminuteerd.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. Nuis, mr. Paridaens-van der Stoel en mr. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 februari 2013.

Mr. Nuis is buiten staat dit verkorte arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature