Uitspraak
parketnummer: 23-004394-11
datum uitspraak: 7 september 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-651599-11 tegen:
[verdachte],
geboren te (Pakistan) op [datum] 1988,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van
7 oktober 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting gevoerd verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman - kort samengevat - aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu het, gelet op het bepaalde in artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag , te lichtvaardig tot vervolging van de verdachte is overgegaan.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer.
Het hof overweegt als volgt.
De officiële Nederlandse tekst van artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag (hierna: het Verdrag) luidt als volgt:
De Verdragsluitende Staten zullen geen strafsancties, op grond van onrechtmatige binnenkomst of verblijf, toepassen op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd, zonder toestemming hun grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen, dat zij geldige redenen hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.
Blijkens deze bepaling verplichten de verdragsluitende staten zich te onthouden van het opleggen van strafsancties aan vluchtelingen wegens onrechtmatige binnenkomst of verblijf. Nederland is één van de verdragsluitende staten. Ingevolge artikel 1 van het Verdrag wordt onder een vluchteling verstaan: de vreemdeling die een gegronde vrees heeft voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een sociale groep, waartegen hij geen effectieve bescherming kan inroepen (‘persecution’).
Een door de Nederlandse strafrechter opgelegde straf is een strafsanctie als bedoeld in artikel 31 van het Verdrag.
In het geval dat iemand die asiel zoekt en Nederland binnenkomt met gebruikmaking van een vals paspoort, is in beginsel artikel 31 van het Verdrag van toepassing. Immers: “een andere opvatting zou onvoldoende recht doen aan de bedoeling van dit artikel om vluchtelingen, onder nadere, in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging te beoordelen voorwaarden, te vrijwaren van vervolging wegens ‘illegal entry or presence’. Bij een andere opvatting zou de met die bepaling beoogde bescherming van vluchtelingen ernstig tekort worden gedaan” (volgens HR 13 oktober 2009, LJN BI1325).
Het hof gaat van de volgende feiten en omstandigheden uit.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat hij is gevlucht vanuit Pakistan, omdat hij getuige is geweest van een politiek getinte moord. Zijn politieke partij, Pakistan Muslim League-Nawaz, heeft voor hem de vliegreis vanuit Pakistan, met een tussenlanding in Turkije, naar Nederland mogelijk gemaakt. De verdachte is Nederland ingereisd onder zijn eigen Pakistaanse paspoort met een geldig visum voor Nederland. Hij werd tijdens zijn reis, maar ook de eerste dagen in Nederland, begeleid door zijn reisagent, ene [naam reisagent]. Het was volgens de verdachte ook deze [naam reisagent] die de verdachte, na circa zeven dagen in Nederland te hebben verbleven, een vervalst Bulgaars paspoort, een vervalste Bulgaarse identiteitskaart en een vervalst Bulgaars rijbewijs heeft gegeven. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van [naam reisagent] hoorde dat de Pakistaanse regering zijn naam en gegevens had veranderd en dat hij met deze Bulgaarse papieren naar de Dienst Persoons- en Geo-informatie aan de Stadhouderskade te Amsterdam moest gaan om zich in te schrijven. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep eveneens verklaard dat hij geen asiel wilde aanvragen, vanwege de angst dat in Pakistan zou worden ontdekt wat zijn verblijfplaats was. Volgens de verdachte is op 26 oktober 2011 een asielaanvraag ingediend, waarop thans nog niet is beslist.
Gelet op hetgeen door de verdachte is aangevoerd, is het hof van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat de verdachte valt onder de definitie van vluchteling als bedoeld in artikel 1 van het Verdrag. In dit verband is eveneens van belang dat de verdachte inmiddels een asielaanvraag heeft ingediend.
Ook kan niet worden uitgesloten dat de verdachte rechtstreeks uit een land kwam waar zijn leven of vrijheid werd bedreigd. De tussenlanding in Turkije speelt daarbij geen rol, nu de verdachte slechts een aantal uren op het vliegveld van Istanbul heeft verbleven en er derhalve evident sprake is van een doorreis.
Naar het oordeel van het hof is echter gebleken dat de verdachte zich niet onverwijld heeft gemeld bij de autoriteiten, terwijl hij daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. Na binnenkomst op Schiphol heeft hij immers eerst zeven dagen in Nederland verbleven, voordat hij zich heeft gemeld bij de genoemde Dienst Persoons- en Geo-informatie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de staatssecretaris van justitie voor het ‘onverwijld bij de autoriteiten melden’ als criterium hanteert een termijn van 48 uur na grensoverschrijding waarbinnen een asielzoeker te kennen dient te geven asiel te vragen (C4/ 3.3 Vreemdelingencirculaire 2000). Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte zich toen en daar niet heeft gemeld als vluchteling maar een aanvang heeft gemaakt met het zich inschrijven op een adres in Amsterdam. Zijn asielaanvraag is bijna een maand later pas ingediend.
Onder voornoemde omstandigheden kan niet gezegd worden dat het openbaar ministerie te lichtvaardig tot vervolging is overgegaan. Het verweer wordt daarom verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 29 september 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, in het bezit was van een Bulgaars paspoort (voorzien van het nummer 3683683146) en/of een nationale Bulgaarse identiteitskaart (voorzien van het nummer 164522189), in elk geval van een reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin: - dat de houderpagina van voornoemd paspoort na aanstraling met ultraviolet licht geen UV-beveiliging liet zien in de vorm van de letters BGR, terwijl bij een origineel Bulgaars paspoort van dit model de letters BGR onder aanstraling van UV-licht op meerdere plaatsen zichtbaar dient te zijn,
- dat de achtergrond-bedrukking van voornoemde identiteitskaart achter alle ingevulde variabele gegevens was beschadigd, waardoor voornoemde identiteitskaart niet overeenkwam met een originele kaart van Bulgarije van dit model;
2:
hij op of omstreeks 29 september 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e) nationaal rijbewijs van Bulgarije (voorzien van het nummer 272496780) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers is gebleken dat de achtergrond-bedrukking van voornoemd rijbewijs achter alle variabele gegevens was beschadigd, waardoor voornoemd rijbewijs niet overeenkwam met een originele kaart van Bulgarije van dit model.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 29 september 2011 te Amsterdam in het bezit was van een Bulgaars paspoort, voorzien van het nummer 3683683146, en een nationale Bulgaarse identiteitskaart, voorzien van het nummer 164522189, waarvan verdachte wist dat het vervalst was, bestaande die vervalsing hierin:
- dat de houderpagina van voornoemd paspoort na aanstraling met ultraviolet licht geen UV-beveiliging liet zien in de vorm van de letters BGR, terwijl bij een origineel Bulgaars paspoort van dit model de letters BGR onder aanstraling van UV-licht op meerdere plaatsen zichtbaar dient te zijn,
- dat de achtergrondbedrukking van voornoemde identiteitskaart achter alle ingevulde variabele gegevens was beschadigd, waardoor voornoemde identiteitskaart niet overeenkwam met een originele kaart van Bulgarije van dit model;
2:
hij op 29 september 2011 te Amsterdam, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vervalst nationaal rijbewijs van Bulgarije, voorzien van het nummer 272496780, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers is gebleken dat de achtergrondbedrukking van voornoemd rijbewijs achter alle variabele gegevens was beschadigd, waardoor voornoemd rijbewijs niet overeenkwam met een originele kaart van Bulgarije van dit model.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem primair een beroep op psychische overmacht toekomt en subsidiair een beroep op noodtoestand. De raadsman heeft daartoe gesteld dat de verdachte niet anders kon dan gebruik te maken van vervalste documenten teneinde asiel aan te vragen nu hij, blijkens het dossier, geen bewegingsvrijheid had omdat hij onder controle werd gehouden door zijn reisagent.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van dit verweer.
Het hof verwerpt het beroep op psychische overmacht nu niet aannemelijk is geworden dat de geschetste inperking van de bewegingsvrijheid van de verdachte - zo die al heeft plaatsgevonden - een zodanige drang vormde dat van hem in redelijkheid niet kon of mocht worden verwacht dat hij daaraan weerstand zou bieden in de zin dat hij de vervalste respectievelijk valse documenten van zijn reisagent niet zou hebben aangenomen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte in Nederland zelf afstand heeft gedaan van zijn eigen Pakistaanse papieren en dat de verdachte, toen hij door zijn reisagent onder overhandiging van die betreffende Bulgaarse documenten, zou zijn afgezet bij de Dienst Persoons- en Geo-informatie op de Stadhouderskade te Amsterdam, geen asiel wilde aanvragen maar zich wilde inschrijven op een adres in Amsterdam.
Gelet op de zojuist genoemde overwegingen wordt ook het namens verdachte in dit verband gedane beroep op overmacht in de zin van noodtoestand verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is en ook de verdachte strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet, dat het vervalst is,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
In verband met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan als ook die zich na de feiten hebben voorgedaan, te weten de met documenten onderbouwde angst voor onthulling van zijn verblijfplaats en de inmiddels aanhangige asielprocedure, acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat terzake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. M.N. Maris, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 september 2012.
Mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.