U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

CIE-informatie vormde in het onderhavige geval onvoldoende basis voor het verlenen van een machtiging om op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie de woning van de verdachte te doorzoeken. Doorzoeking daarom in dit geval een ongerechtvaardigde inbreuk op de bescherming van het huisrecht. Onherstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 359a Sv . Geen compensatie door middel van bewijsuitsluiting maar door strafvermindering.

Uitspraak



parketnummer: 23-002794-10

datum uitspraak: 14 april 2011

TEGENSPRAAK

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2010 in de strafzaak onder parketnummer 13-858034-09 tegen

[verdachte],

geboren te [plaats]op [datum],

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 30 juni 2010 en op de terechtzitting in hoger beroep van 31 maart 2011.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 19 november 2009 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Walther, model P38, kaliber 9mm, en/of munitie van categorie III, te weten 7 patronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof met betrekking tot het verweer van de verdediging tot andere overwegingen komt.

Bewezen verklaarde

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 19 november 2009 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Walther, model P38, kaliber 9mm, en munitie van categorie III, te weten 7 patronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Verweer als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering

De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en dat het daardoor verkregen materiaal niet voor het bewijs niet mag worden gebezigd, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de doorzoeking van de woning van de verdachte, waarbij het pistool en de patronen zijn aangetroffen, onrechtmatig is, nu er ten aanzien van de verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond die een doorzoeking rechtvaardigde.

De doorzoeking heeft plaatsgevonden naar aanleiding van informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE), die slechts inhield dat ene [voornaam] in het bezit was van een vuurwapen van het merk Glock. Uit de CIE-informatie blijkt niet hoe betrouwbaar deze informatie is, noch op welke wijze men tot de verdenking is gekomen dat de verdachte de bedoeld [voornaam] is. De politierechter heeft ten onrechte geoordeeld dat dit vormverzuim kan worden gecompenseerd door strafvermindering, daarbij overwegend dat de verdachte zelf de deur van de woning heeft geopend en heeft aangegeven waar het vuurwapen te vinden was. Niet alleen de bevindingen van de doorzoeking van de woning van de verdachte, maar ook het bewijs dat daarvan de vrucht is, dient van het bewijs te worden uitgesloten, aldus de raadsman.

De advocaat-generaal heeft gesteld dat de CIE-informatie in dit specifieke geval te weinig concreet was om tot doorzoeking in de woning van de verdachte over te kunnen gaan. Zij heeft vastgesteld dat dit verzuim onherstelbaar is en ten aanzien van de consequenties die daaraan moeten worden verbonden geconcludeerd dat volstaan kan worden met constatering van het verzuim, subsidiair met strafvermindering.

Het hof overweegt het volgende.

Het onderzoek in de onderhavige zaak is gestart naar aanleiding van een proces-verbaal van 9 november 2009 van inspecteur van politie [politieambtenaar 1], als teamchef werkzaam bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Dit proces-verbaal houdt in dat in de periode van de afgelopen week via één informant de volgende informatie is binnengekomen: “[voornaam] is in het bezit van een vuurwapen van het merk Glock.” Het proces-verbaal vermeldt voorts in dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie niet kan worden gegeven. Daarnaast is vermeld dat uit het onderzoek voorts is gebleken dat [voornaam] is: [verdachte], geboren op [datum] te [plaats], wonende te [adres] (conform politieadministratie/GBA).

Uit een proces-verbaal van [politieambtenaar 2] en [politieambtenaar 3] van 19 november 2009 blijkt dat voormeld proces-verbaal op 19 november van [politieambtenaar 1] is ontvangen. Op 19 november 2009 is een machtiging afgegeven tot het betreden van de woning op voormeld adres met als doel doorzoeking van de woning ter inbeslagneming van een vuurwapen. Op grond van deze machtiging heeft de politie de woning van de verdachte betreden.

Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat in het onderhavige geval de hierboven vermelde CIE-informatie onvoldoende specifiek is om redelijkerwijs te kunnen vermoeden dat wapens of munitie in de woning van de verdachte aanwezig waren nu uit het proces-verbaal van de CIE niet blijkt op welke wijze men de conclusie heeft getrokken dat met bedoelde [voornaam] werd gedoeld op de verdachte. Voorts is in dit proces-verbaal vermeld dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie niet kan worden gegeven.

In het algemeen behoeven dit soort omstandigheden niet in de weg te staan aan de rechtmatigheid van starten van een opsporingsonderzoek, maar de betreffende CIE-informatie vormde in het onderhavige geval wel onvoldoende basis voor het verlenen van een machtiging om op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie de woning van de verdachte te doorzoeken.

Nu geen sprake is geweest van een op rechtmatige gronden verleende machtiging is de daarop gebaseerde doorzoeking naar het oordeel van het hof in de omstandigheden van dit geval een ongerechtvaardigde inbreuk op de bescherming van het huisrecht. Dit verzuim is onherstelbaar. Het hof is daarom van oordeel dat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

Bij de beoordeling of, en zo ja, welk gevolg aan dit verzuim verbonden dient te worden, houdt het hof rekening met het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt. Daarbij geldt dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. De omstandigheid dat het vuurwapen en de patronen in de woning van de verdachte zijn aangetroffen zal het hof daarom niet als een nadeel beschouwen dat betrokken dient te worden bij zijn beoordeling. Enig ander nadeel van doorzoeking van de woning voor de verdachte is gesteld noch aannemelijk geworden, afgezien van enige verstoring van het gezinsleven van de verdachte en overlast als gevolg van de aanwezigheid van de politie in de woning. Het hof is van oordeel dat gelet op het belang van het geschonden voorschrift, niet kan worden volstaan met de enkele constatering van het verzuim. Wel is het hof van oordeel dat het vormverzuim, inhoudende dat op onrechtmatige wijze inbreuk op het huisrecht van de verdachte is gemaakt, in voldoende mate wordt gecompenseerd door een lagere straf op te leggen dan het geval zou zijn geweest indien het verzuim zich niet had voorgedaan.

Het verweer, strekkende tot bewijsuitsluiting wordt dan ook verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie .

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft in zijn woning een pistool met daarin 7 patronen voorhanden gehad. Deze patronen konden direct worden afgevuurd door de slede naar achteren te trekken. Het pistool lag onder de matras van het bed van de verdachte. Zijn twee jonge kinderen waren in de woning aanwezig. De verdachte heeft de veiligheid van zichzelf en anderen, met name zijn gezinsleden, ernstig in gevaar gebracht. Het hof is van oordeel dat in beginsel ten minste een gevangenisstraf van twee maanden een passende straf is.

Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 maart 2011 is de verdachte evenwel niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Ook na het onderhavige feit is hij niet meer in aanraking gekomen met justitie. Hij is werkzaam als zelfstandig ondernemer en heeft een gezin met jonge kinderen. In voormelde omstandigheden ziet het hof aanleiding een werkstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf. Gelet op voormeld vormverzuim met betrekking tot de doorzoeking van de woning van de verdachte zal het hof niet een werkstraf van 160 uur subsidiair 80 dagen opleggen, maar een werkstraf van 140 uur subsidiair 70 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 140 (honderdveertig) uren.

Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 70 (zeventig) dagen.

Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.

Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. F.M.D. Aardema en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 april 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature