Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Doodslag

Uitspraak



parketnummer: 23-002565-06

datum uitspraak: 5 december 2006

TEGENSPRAAK.

VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 30

mei 2006 in de strafzaak onder parketnummer 13-527113-05 van het openbaar ministerie tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag 1] 1966,

thans gedetineerd in P.1. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 mei 2006 en op de terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2006.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 mei 2006 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Primair tenlastegelegd:

I

hij in de periode van 23 april 2005 tot en met 17 juni 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 1918) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) van zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] op 23 april 2005 een of (meer)ma(a)l(en) (met kracht) met een (stenen) vaas, althans een hard voorwerp, op zijn (achter)hoofd geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 17 juni 2005 is overleden, welke voren omschreven doodslag op 23 april 2005 werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal, en welke doodslag

werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

Subsidiair tenlastegelegd:

hij op of omstreeks 23 april 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met

een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening

heeft weggenomen zestigduizend Euro, althans een geldbedrag en/of goederen van zijn gading,

in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht moge1ijk te

maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) met een (stenen) vaas, althans een hard voorwerp, een of (meer)ma(a)l(en) (met kracht) op het (achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft

bekomen, hetgeen heeft geleid tot het overlijden van die [slachtoffer] op 17 juni 2005.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezengeachte

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat

hij in de periode van 23 april 2005 tot en met 17 juni 2005 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 1918) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] op 23 april 2005 met kracht met een vaas op zijn hoofd geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 17 juni 2005 is overleden.

Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Nadere bewiisoverweging

Het hof acht het opzet op de tenlastegelegde doodslag bewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt.

Verdachte heeft bekend [slachtoffer] met een vaas op zijn hoofd te hebben geslagen. Verdachte heeft op 18 augustus 2005 bij de rechter-commissaris belast met de behandeling in strafzaken verklaard: "Die vaas was heel zwaar." Uit de stukken in het dossier blijkt dat het gaat om een aardewerken vaas van 2,39 kilogram (proces-verbaal van bevindingen blz. 1212). Deskundige [naam], arts en patholoog, schrijft als conclusie van zijn verslag, na uit- en inwendige schouwing verricht op het lijk van [slachtoffer]:

"Bij [slachtoffer], oud 86 jaren, pasten de bevindingen bij postmortaal onderzoek bij overlijden als gevolg van afwijkingen in de hersenen die kunnen worden verklaard op basis van inwerking van uitwendig mechanisch geweld op het hoofd". Tijdens zijn verhoor bij de rechter­ commissaris belast met de behandeling in strafzaken heeft [naam] voornoemd op 27 april 2006 verklaard dat het goed mogelijk is dat dodelijk letsel kan ontstaan door een klap met een dergelijke vaas.

Het is een feit van algemene bekendheid dat handelingen als slaan met een hard voorwerp op het hoofd, grote risico's met zich meebrengen. De vaas waarmee [slachtoffer] op zijn hoofd is geslagen is in stukken gebroken. Gezien het vorenstaande kan het niet anders dan dat verdachte [slachtoffer] met kracht met een zware vaas op zijn hoofd heeft geslagen.

Naar het oordeel van het hof heeft verdachte door zodanig met een zware vaas op het hoofd van een 86-jarige man te slaan dat die vaas in stukken is gebroken welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat genoemde [slachtoffer] door het handelen van verdachte zou komen te overlijden.

Het hof acht - anders dan de advocaat-generaal - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen in artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar is gesteld. Het hof kan niet uit sluiten dat de - door het hof bewezen geachte doodslag - niet bedoeld was als begunstiging en/of vergemakkelijking van de later door verdachte gepleegde diefstal. Verdachte heeft vervolgens de kast in de slaapkamer van [slachtoffer] opengebroken en daaruit een envelop met in totaal een geldbedrag van € 44.000,= heeft weggenomen.

Door de verdediging gevoerde verweren:

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Subsidiair heeft hij een beroep gedaan op noodweerexces.

Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.

Verdachte heeft er in toegestemd dat [slachtoffer] op 23 april 2005 in zijn woning in Amsterdam oraal seksuele handelingen met verdachte verrichtte. Toen een erectie bij verdachte uitbleef, beledigde [slachtoffer] verdachte door te zeggen dat verdachte impotent was en een mislukkeling.

Verdachte besloot weg gaan, maar werd dat onmogelijk gemaakt doordat [slachtoffer] verdachte bij zijn testikels greep. Verdachte voelde toen hevige pijn en sloeg [slachtoffer] in het gezicht om hem te doen ophouden. [slachtoffer] kneep echter nog harder, waardoor verdachte overmand door intense pijn een vaas heeft gepakt en daarmee op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Verdachte was gerechtigd om zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer]. Als verdachte daarmee de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, komt hem als gevolg van de intense pijn die hij door het handelen van [slachtoffer] ervoer een beroep op noodweerexces toe.

De advocaat-generaal heeft tot verwerping van beide verweren geconcludeerd.

Het hof verwerpt beide verweren en overweegt ten aanzien van die verweren als volgt.

Wat van de juistheid van de namens verdachte aangevoerd feiten en omstandigheden ook zij, naar het oordeel van het hof kunnen die niet leiden tot een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Hoewel het gestelde handelen van [slachtoffer] een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert waartegen een verdediging door verdachte gerechtvaardigd was, was naar het oordeel van het hof de reactie daarop van verdachte niet geboden. Het was disproportioneel en voldeed niet aan de daaraan te stellen van subsidiariteit. Dat er voor verdachte geen andere, minder gewelddadige middelen waren om een einde te maken aan de gestelde wederechtelijke aanranding is uit de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep en op grond van de stukken naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden uitgesloten dat de door verdachte gestelde intense pijn een hevige gemoedsbeweging kan veroorzaken waardoor grenzen van een noodzakelijke verdediging kunnen worden overschreden. Dat betekent echter niet dat verdachte met een beroep op een dergelijke gemoedsbeweging zijn schuld aan het bewezen verklaarde feit kan uitsluiten. Het hof is van oordeel dat het slaan met een zware vaas op het hoofd van een 86-jarige man door een 38-jarige man, afgewogen tegen de aard en ernst van de gestelde aanranding, een zodanig disproportionele reactie is, dat die verdachte niet kan disculperen. Met andere woorden: als waar is wat verdachte heeft gesteld dat hij hard in zijn testikels is geknepen door [slachtoffer], dan nog had hij zijn aanrander niet mogen doodslaan.

Strafbaarheid van het bewezengeachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezengeachte levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank te Amsterdam heeft de verdachte, ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Tevens heeft de rechtbank beslist op inbeslaggenomen goederen.

Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, ten aanzien van het primair tenlastegelegde, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met verbeurdverklaring van de vaas, de teruggave van het in beslag genomen geld en de witte tas aan de nabestaanden van het slachtoffer, bewaring van de beitel ten behoeve van de rechthebbende en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 13.420, -..

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft op brute wijze geweld gebruikt tegen een 86-jarige man, die aan de gevolgen van dat geweld uiteindelijk is overleden. Verdachte heeft binnen de kring van nabestaanden verdriet veroorzaakt. Tevens heeft verdachte door zijn handelen de rechtsorde en de directe omgeving van het slachtoffer zwaar geschokt en heeft bijgedragen tot de in de maatschappij levende onveiligheidsgevoelens.

Nadat verdachte [slachtoffer] met een vaas op het hoofd had geslagen en [slachtoffer] bloedend op de grond lag heeft verdachte de deur dicht gedaan van de kamer waar [slachtoffer] lag. Verdachte is naar de slaapkamer van [slachtoffer] gegaan en heeft daar een kast opengebroken en een envelop met € 44.000,- weggenomen.

Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 oktober 2006 is verdachte eerder ter zake van winkeldiefstal veroordeeld.

Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, te weten een in delen gebroken vaas, dat niet aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het primair bewezengeachte met betrekking tot dit voorwerp is begaan,

Het hof zal het inbeslaggenomen geldbedrag van € 30.578,86,- teruggeven aan de erven van het slachtoffer [slachtoffer] nu verdachte heeft bekend een bedrag van € 44.000,- uit de afgesloten kast van [slachtoffer] te hebben weggenomen.

De door de advocaat-generaal gevorderde schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de nabestaanden ten bedrage van € 13.420,- zal worden afgewezen nu het hof niet wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan "gekwalificeerde doodslag".

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.

Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.

Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een in delen gebroken vaas.

Gelast de teruggave aan de erven van [slachtoffer] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

- een geldbedrag van in totaal € 30.578,86;

- een witte kunstof tas;

- een korte beitel.

Dit arrest is gewezen door de 1e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.E. de Vries, mr. E. Mijnsberge en mr. P. Wagenmakers, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2006.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature