Uitspraak
arrestnummer
rolnummer 23-003170-02
datum uitspraak 25 februari 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 22 augustus 2002
in de strafzaak onder parketnummer 13/128234-01
tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Suriname) op [datum] 1966,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de PI Amsterdam, HvB Het Schouw te Amsterdam.
Beperkt appel
Het hoger beroep van de verdachte is blijkens mededeling ter terechtzitting niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde, te weten vrijspraak.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 augustus 2002 en in hoger beroep van 11 februari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de verklaring van de getuige [getuige], inhoudende de herkenning van verdachte van een foto, onrechtmatig is verkregen en onbruikbaar is voor het bewijs. Daartoe is aangevoerd dat in het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij deze zaak ten onrechte gebruik is gemaakt van een enkelvoudige fotoconfrontatie in plaats van een meerkeuze-fotoconfrontatie. Deze gang van zaken is onverenigbaar met een eerlijke procesvoering, te meer nu er in deze zaak sprake lijkt te zijn van een persoonsverwisseling.
Het hof overweegt hieromtrent dat de enkele omstandigheid dat een herkenning heeft plaatsgevonden op basis van enkelvoudige fotoconfrontatie er niet toe leidt dat die herkenning om die reden voor het bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten. Hetgeen door de raadsman ten aanzien van de wijze van confrontatie -enkelvoudig in plaats van meervoudig- overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Voor zover de raadsman de betrouwbaarheid van de resultaten van de fotoconfrontatie heeft willen betwisten omdat, in elk geval volgens verdachte, sprake lijkt te zijn van een persoonsverwisseling van verdachte met een qua uiterlijk op verdachte gelijkende persoon die zou zijn genaamd [gelijkende], overweegt het hof nog het volgende. Op 19 maart 2002 is de getuige [getuige] door de politie gehoord (proces-verbaal nr. 2002064804-43). Zij heeft toen verklaard over haar opdrachtgever, die zij onder de naam [naam] kent, maar waarvan zij weet -onder meer omdat zij dat in zijn paspoort heeft zien staan -dat zijn officiële naam [gelijkende] luidt. Vervolgens is haar een foto getoond van verdachte en verklaarde zij dat zij deze man voor honderd procent herkende als de door haar genoemde [naam]. Uit voormelde verklaring blijkt niet dat de getuige [getuige] op enige wijze bij haar ondervraging is beïnvloed. Daarnaast heeft zij in die verklaring ook zodanige details over de verdachte verteld, zoals bijvoorbeeld informatie met betrekking tot het adres van diens moeder alsmede zijn relatie met [partner], dat niet kan worden gezegd dat zij een ander dan de verdachte bedoelde, toen zij de verdachte van de getoonde foto als [naam] herkende, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij wel eens [naam] wordt [partner] tegenover de politie op 13 maart 2002 heeft verklaard (proces-verbaal nr. 2002064804-35) dat zij een relatie heeft met ene [gelijkende], bijgenaamd [naam], wiens echte naam luidt: [verdachte]. Op grond van het voorgaande acht het hof de resultaten van de fotoconfrontatie betrouwbaar en, in aansluiting op en ter ondersteuning van de eveneens voor het bewijs gebezigde verklaring van [getuige], bruikbaar.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd, met dien verstande dat
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
hij op 24 december 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 752 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
hij op 17 oktober 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1124,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
hij op 12 maart 2002 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 501 gram en 46, 8 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
hij op 12 maart 2002 te Amsterdam wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Valtro model 85 Combat), kaliber 9 mm (kort) en een pistool (merk HS model 95), kaliber 9 mm (para) en munitie van categorie III, te weten vijf patronen, kaliber 9 mm (para) en zeven patronen, kaliber 9 mm (kort) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde
opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie , meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden.
Namens verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroor-deeld tot dezelfde straf als de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan - kort gezegd - de invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne. Hij heeft daarbij anderen een gezondheidsrisico laten lopen, door hen zogenaamde bolletjes te laten slikken. Daarnaast heeft hij ook zelf opzettelijk aanzienlijke hoeveelheden cocaïne aanwezig gehad. Cocaïne is voor de gezondheid van gebruikers daarvan een zeer schadelijke stof. De handel in en het gebruik van verdovende middelen als cocaïne pleegt bovendien gepaard te gaan met vermogens- en andere criminaliteit. Kennelijk heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
Voorts was verdachte in het bezit van vuurwapens en munitie. Het voorhanden hebben van vuurwapens met bijbehorende munitie kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. Het hof rekent verdachte dit feit zwaar aan nu ook uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 januari 2003 blijkt dat verdachte -naast andere veroordelingen wegens het plegen van strafbare feiten- reeds eerder wegens overtreding van de Wet wapens en munitie is veroordeeld.
Het hof acht op grond van het bovenstaande een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 (oud) en 55 van de Wet wapens en munitie .
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIER JAAR EN ZES MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van een Frans paspoort ten name van [gelijkende] ([datum] 1973).
Gelast de teruggave aan verdachte van 2 stuks papier met daarop een paar telefoonnummers en een schouderholster kleur zwart.
Gelast de bewaring van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een
weegschaal, kleur grijs, merk Soehnle, ten behoeve van de rechthebbende.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Veldhuisen, Scholten en Voncken, in tegenwoordigheid van mr. Jas als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2003.