Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag Tozo. Arbeidsongeschiktheidsuitkering moet in aanmerking worden genomen. Appellant ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering die hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm voor gehuwden. De Tozo sluit aan bij de PW en het Bbz 2004 op grond waarvan algemene bijstand kan worden verleend in aanvulling op de eigen middelen. Uit de PW en het Bbz 2004 volgt dat uitsluitend met een positief inkomen uit de onderneming rekening moet worden gehouden. De achtergrond daarvan is dat voor de bijstandsverlening enkel van belang is of de zelfstandige wel of niet de middelen heeft om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Als de zelfstandige naast het afwezige inkomen uit de onderneming wel uit andere bron inkomsten heeft om in die kosten te voorzien is voor bijstandsverlening geen plaats.

Uitspraak



23/1 TOZO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 november 2022, 20/6169 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)

Datum uitspraak: 12 november 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om een afwijzing van een aanvraag om algemene bijstand ingevolge de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo). Het college stelt dat appellant geen recht op bijstand heeft. Appellant ontvangt een arbeidsongeschiktheids- uitkering die in het kader van de Participatiewet (PW) en de daarop gebaseerde Tozo als inkomen in aanmerking moet worden genomen. Appellant is het daar niet mee eens en vindt dat hij wel recht op bijstand heeft. Hij voert aan dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering behoort tot zijn winst uit onderneming en deze winst was negatief. Net als de rechtbank is de Raad het niet met appellant eens. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft partijen bij brief van 16 mei 2024 (regiebrief) laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en ook dat de Raad een zitting niet nodig vindt. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Partijen hebben daarvan afgezien. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant is zelfstandige. Op 30 maart 2020 heeft appellant bij het college een aanvraag om algemene bijstand ingevolge de Tozo ingediend. In het kader van deze aanvraag heeft het college gegevens van Suwinet geraadpleegd. Uit deze raadpleging kwam naar voren dat appellant maandelijks inkomsten had in de vorm van een arbeidsongeschiktheidsuitkering van Vivat Schadeverzekeringen N.V.

1.2.

Met een besluit van 20 mei 2020, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 15 september 2020 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college – onder overneming van het advies van de commissie voor bezwaarschriften (adviescommissie) – ten grondslag gelegd dat appellant met de arbeidsongeschiktheidsuitkering een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de adviescommissie bij haar advisering vooringenomen is geweest of dat gesproken moet worden van een één-tweetje tussen de adviescommissie en het college. Het college heeft in het verweerschrift in beroep de gang van zaken tijdens de aanvang en het einde van de hoorzitting bij de adviescommissie goed en duidelijk uitgelegd en toegelicht dat de oorzaak voor deze gang van zaken was gelegen in de noodzaak voldoende afstand te houden in verband met de toen geldende Covid19 maatregelen. De rechtbank ziet geen reden aan deze uitleg te twijfelen. De rechtbank heeft verder overwogen dat het inkomensbegrip op grond van artikel 32 van de PW als uitgangspunt geldt. Uitsluitend degene met een verwacht (netto) inkomen van ten hoogste 100% van de op de zelfstandige van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft recht op algemene bijstand. Het fiscale inkomen is niet leidend. Er is in de Tozo noch in de Nota van Toelichting bij de Tozo enige basis om daar in het kader van de Tozo anders over te oordelen. De arbeidsongeschiktheidsuitkering die appellant ontvangt is inkomen in de zin van artikel 32 van de PW en daarmee inkomen voor de Tozo. Dat appellant de arbeidsongeschiktheids-uitkering gebruikt om de gemiste omzet in zijn onderneming aan te vullen, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant bij de uitleg van het wettelijke inkomensbegrip. Ook is niet van belang dat appellant de inkomsten uit de arbeidsongeschiktheidsuitkering fiscaal meeneemt voor de bepaling van zijn winst. Omdat de arbeidsongeschiktheidsuitkering hoger is dan de voor appellant geldende bijstandsnorm, namelijk gehuwdennorm, had hij geen recht op bijstand ingevolge de Tozo. Het college heeft daarom de aanvraag om bijstand terecht afgewezen, aldus de rechtbank.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Hij voert aan dat hij twijfels heeft over de onafhankelijkheid van de adviescommissie. Deze twijfels zijn ontstaan door de gang van zaken tijdens de hoorzitting. De medewerkers van het college waren al aanwezig in de zaal toen appellant binnenkwam. Er was een amicale relatie tussen die medewerkers en de leden van de adviescommissie. In het bestreden besluit heeft het college het advies zomaar overgenomen en er niets aan toegevoegd. De rechtbank heeft niet gemotiveerd waarom de voorkeur wordt gegeven aan de uitleg van het college in plaats van aan de twijfels van appellant aan de onpartijdigheid van de adviescommissie. Verder voert appellant aan dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering deel uitmaakt van zijn winst uit onderneming. Zijn winst was inclusief deze uitkering negatief. De rechtbank heeft niet of onvoldoende begrepen dat het niet relevant is of de uitkering al dan niet tot de fiscale winst uit onderneming behoort. Nergens in artikelen 31 en 32 PW, waarin een aantal inkomensbronnen wordt genoemd, staat dat de inkomstenbronnen niet negatief kunnen zijn, terwijl een logischere uitleg wel is dat alle positieve en negatieve bronnen bij elkaar worden opgeteld. Ook voert appellant aan dat hij ter zitting van de rechtbank heeft gewezen op een artikel in het vakblad De Accountant, waarin is te lezen dat de overheid heeft benadrukt dat bij de toetsing van de Tozo-regeling coulant moet worden omgegaan met twijfelgevallen. De rechtbank motiveert niet waarom appellant niet als een twijfelgeval kan worden beschouwd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag in stand heeft gelaten. De Raad doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de te beoordelen periode, die loopt van 1 maart 2020 (gewenste ingangsdatum) tot en met 20 mei 2020 (datum afwijzingsbesluit), maandelijks beschikte over een arbeidsongeschiktheidsuitkering die hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm voor gehuwden.

4.2.

Wat appellant in hoger beroep aanvoert, is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over. De Raad voegt daaraan nog toe dat hij onlangs heeft overwogen dat de Tozo aansluit bij de PW en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) op grond waarvan algemene bijstand kan worden verleend in aanvulling op de eigen middelen. Uit de PW en uit het daarop gebaseerde Bbz 2004 volgt dat enkel met een positief inkomen uit de onderneming rekening moet worden gehouden. De achtergrond daarvan is dat voor de bijstandsverlening enkel van belang is of de zelfstandige wel of niet de middelen heeft om in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien. Als de zelfstandige naast het afwezige inkomen uit de onderneming wel uit andere bron inkomsten heeft om in die kosten te voorzien is voor bijstandsverlening geen plaats. In aanvulling op het oordeel van de rechtbank wordt verder overwogen dat het bestreden besluit, het advies van de adviescommissie noch het verslag van het gehoor in bezwaar aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat het college bij de beslissing op bezwaar met vooringenomenheid heeft gehandeld. De beleving van appellant alleen is daarvoor onvoldoende.

4.3.

De beroepsgrond dat appellant als een twijfelgeval moet worden beschouwd als genoemd in het artikel in De Accountant slaagt niet, alleen al niet omdat appellant geen enkele verdere onderbouwing heeft gegeven waarom in zijn zaak sprake zou zijn van een twijfelgeval.

Conclusie en gevolgen

4.4.

Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.

5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2024.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) M. Zwart

Staatsblad 2020, 118.

Zie paragraaf 2.2 van de Nota van Toelichting bij de Tozo.

Uitspraak van 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2667.

Uitspraken van 5 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:459 en 12 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:597, ECLI:NL:CRVB:2024:598 en ECLI:NL:CRVB:2024:599.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature