Uitspraak
23/670 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2023, 22/3793 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 19 november 2024
SAMENVATTING
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een deskundigenonderzoek van € 2.542,51 op de grond dat deze kosten niet noodzakelijk zijn. Appellant moet die kosten betalen op grond van een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam. Appellant heeft aangevoerd dat uit het feit dat de kantonrechter ambtshalve besloten heeft dit deskundigenonderzoek te laten verrichten al blijkt dat de door hem gemaakte kosten noodzakelijk zijn. Het college kan dan niet van hem verwachten meer gegevens over de (noodzaak van) de procedure aan te leveren. Appellant krijgt daarin geen gelijk.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Heikens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 juli 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Heikens. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Ahmed.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt, samen met zijn echtgenote, een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
1.2.
Appellant heeft op 30 november 2021 een aanvraag gedaan voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een deskundigenonderzoek van € 2.542,51. Appellant is in een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam veroordeeld die kosten te betalen.
1.3.
Met een besluit van 7 januari 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 18 juli 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.4.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bij de kosten van het deskundigenonderzoek gaat om noodzakelijke kosten van het bestaan. Appellant heeft, ondanks een verzoek daartoe, geen informatie verstrekt over de aard van de procedure waarin de rechter het deskundigenonderzoek heeft bevolen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet worden beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie een zekere beoordelingsruimte.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd noodzakelijk zijn de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW .
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij voldoende gegevens heeft verstrekt aan het college om de noodzakelijkheid van de gemaakte kosten te kunnen beoordelen. Hij heeft een nota van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) en drie passages uit het vonnis van de kantonrechter overgelegd. Uit de passages blijkt dat de rechter ambtshalve heeft besloten tot het deskundigenonderzoek, ondanks het bezwaar van appellant daartegen, en dat appellant in de kosten is veroordeeld. Dit ambtshalve besluit van de rechter en de daarop volgende veroordeling tonen de noodzakelijkheid van de gemaakte kosten aan. Een verdergaande toets, waarbij de noodzakelijkheid van de procedure zou worden beoordeeld, zou zijn toegang tot de rechter onacceptabel beperken.
4.3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.2.
Het is vaste rechtspraak dat degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand aannemelijk moet maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. Dit betekent dat appellant aannemelijk moet maken dat de kosten in zijn geval noodzakelijk zijn. Appellant is hier niet in geslaagd. Het enkele feit dat appellant veroordeeld is tot het betalen van de kosten van het deskundigenonderzoek is daarvoor niet voldoende. Uit de door appellant overgelegde nota van de LDCR en de drie passages uit het vonnis van de kantonrechter kan niet worden opgemaakt wat de context en aard van de procedure is waar hij bij betrokken is geweest. De overige tekst van het vonnis heeft appellant geheel zwart gelakt. Hierdoor kan geen oordeel worden gevormd over de noodzakelijkheid en ook niet worden beoordeeld of en, zo ja, in hoeverre, zijn toegang tot de rechter als gevolg van het niet toekennen van bijzondere bijstand op onaanvaardbare wijze is of zou worden beperkt.
4.4.
Appellant heeft verder aangevoerd dat hij niet kan worden verplicht meer inzicht te verschaffen in de procedure waarbij hij betrokken was. Dit zou een ontoelaatbare inbreuk maken op zijn recht op privacy zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.2.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW en artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het aan de aanvrager om de gegevens te verschaffen die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag. Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de PW bepaalt het college welke specifieke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand moeten worden verstrekt.
4.4.3.
Voor zover het verschaffen van meer informatie over de context van de door appellant gevoerde procedure een inbreuk vormt op zijn recht op privacy, zoals beschermd bij artikel 8 van het EVRM , dan geldt dat de combinatie van de genoemde artikelen in 4. 4.2 een toereikende wettelijke grondslag is in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM . Het college heeft appellant gevraagd meer informatie te verschaffen om te bepalen of hij in aanmerking komt voor bijzondere bijstand. Dit kan worden gezien als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM . Dit is daarom een gerechtvaardigd doel in de zin van die bepaling.
4.4.4.
Het verzoek tot het aanleveren van gegevens voldoet ook aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. De eis om meer informatie te verschaffen over de door appellant gevoerde procedure houdt slechts een beperkte inbreuk op zijn recht op privacy in, nu zowel de zitting als de uitspraak in de bedoelde procedure in beginsel openbaar zijn. De door het college gevraagde informatie over de door appellant gevoerde procedure staan daarmee in redelijke verhouding tot de gemaakte inbreuk op de privacy van appellant en in de gegeven omstandigheden was er niet een voor appellant minder ingrijpende manier om een goed inzicht te krijgen in de noodzakelijkheid van de door appellant gevoerde procedure.
4.5.
Het voorgaande betekent dat appellant er niet in is geslaagd de noodzaak van de door hem gemaakte kosten aannemelijk te maken, waardoor de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
Conclusie en gevolgen
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.
(getekend) A. Hoogenboom
(getekend) S. van Pelt
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2 Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2111.
Zie ook de uitspraak van de Raad van 31 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1205.