Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag om bijstand. Schending medewerkingsverplichting. Niet verschijnen op afspraken. Bewindvoerder. Appellante is niet verschenen op afspraken naar aanleiding van haar aanvraag om bijstand. Appellante heeft daarmee de medewerkingsverplichting geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De brieven hadden niet naar de bewindvoerder gestuurd hoeven te worden. Appellante heeft bij haar aanvraag niet gemeld dat alle correspondentie via de bewindvoerder moest verlopen. Appellante heeft niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om aan haar gerichte post te openen, te lezen en te begrijpen. Het bewind heeft slechts betrekking op de vermogensrechtelijke situatie van appellante.

Uitspraak



23/1810 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2023, 22/5339 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

Datum uitspraak: 21 november 2024

SAMENVATTING

De zaak gaat over een afwijzing van een aanvraag om bijstand. Appellante is niet verschenen op afspraken voor een gesprek over haar aanvraag. Volgens het college kan het recht op bijstand wegens schending van de medewerkingsverplichting niet worden vastgesteld. Appellante heeft aangevoerd dat zij niet was gehouden te verschijnen. De uitnodigingsbrieven zijn namelijk ten onrechte naar haar en niet naar haar bewindvoerder verzonden. De afwijzing van de aanvraag kan volgens appellante dan ook geen stand houden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.L. Soedamah, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante ontving sinds 2005 in diverse periodes bijstand. Zij stond vanaf 30 april 2015 onder bewind in verband met verkwisting/het hebben van problematische schulden en het niet in staat zijn haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Haar bijstand op grond van de Participatiewet (PW) is voor het laatst met ingang van 15 oktober 2019 ingetrokken in verband met haar te lange verblijf in het buitenland. Haar aanvraag om bijstand van 31 januari 2022 is met een besluit van 1 april 2022 afgewezen op grond van een onduidelijke woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Dit besluit staat na een uitspraak van de Raad van 13 augustus 2024 vast.

1.2.

Appellante heeft op 2 juni 2022 opnieuw een aanvraag om bijstand op grond van de PW ingediend. Bij haar digitale aanvraag heeft appellante haar 06-nummer en e-mailadres als contactgegevens opgegeven en bij het door haar opgegeven woonadres vermeld dat dit haar woonadres is en dat zij daar haar hoofdverblijf heeft. Om de aanvraag te kunnen beoordelen, heeft het college appellante uitgenodigd voor een gesprek op 13 juni 2022. Omdat zij zonder bericht niet op dit gesprek is verschenen, heeft het college haar nogmaals en bij wijze van herstel uitgenodigd voor een gesprek op 15 juni 2022. Een handhaver heeft daartoe de brieven op respectievelijk 10 juni 2022 en op 13 juni 2022 (uitnodigingsbrieven) persoonlijk bezorgd op het opgegeven woonadres. Omdat appellante zonder bericht niet naar deze gesprekken is gekomen, heeft het college met een besluit van 15 juni 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 29 september 2022 (bestreden besluit), de aanvraag om bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat niet kan worden vastgesteld of appellante in aanmerking komt voor bijstand omdat zij onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar het recht op bijstand.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de afgewezen aanvraag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1.

Artikel 17, tweede lid, van de PW bepaalt dat de belanghebbende verplicht is aan het college desgevraagde de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Op iemand die bijstand aanvraagt is vanaf het moment dat hij zich heeft gemeld voor de aanvraag onder meer de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de PW van toepassing. Als het college aannemelijk maakt dat een aanvrager de medewerkingsverplichting heeft geschonden, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag als daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

4.2.

Appellante heeft aangevoerd dat de uitnodigingsbrieven ten onrechte naar haar woonadres zijn gestuurd. Deze brieven hadden naar haar bewindvoerder moeten worden verzonden. Appellante kan haar eigen post niet overzien, de bewindvoerder en diens adres zijn bekend bij het college en appellante heeft gemeld dat de correspondentie via haar bewindvoerder moet verlopen. Omdat de uitnodigingsbrieven naar het onjuiste verzendadres zijn verstuurd, was appellante niet gehouden te verschijnen en kan het niet verschijnen haar niet worden tegengeworpen. De afwijzing van de aanvraag kan volgens appellante dan ook geen stand houden. Deze beroepsgrond slaagt niet om de volgende redenen.

4.2.1.

Niet in geschil is dat appellante de uitnodigingsbrieven op het door haar opgegeven woonadres heeft ontvangen en dat zij, zonder bericht, niet naar de gesprekken van 13 juni 2022 en 15 juni 2022 is gekomen. Evenmin is in geschil dat een gesprek met appellante noodzakelijk was voor het vaststellen van het recht op bijstand, aangezien zij onder meer de nodige duidelijkheid diende te geven over haar woon- en leefsituatie, en dat zij in staat was om te verschijnen en het gesprek te voeren. Ter beoordeling ligt voor of het college appellante op een juiste wijze heeft gevraagd om te verschijnen en of op appellante in zoverre dan ook de medewerkingsverplichting rustte.

4.2.2.

Uit de gedingstukken, waaronder de in 1.2 vermelde digitale aanvraag van appellante met de daarin opgegeven contactgegevens, blijkt niet dat zij bij haar aanvraag om bijstand heeft gemeld dat alle correspondentie via haar bewindvoerder moest verlopen. Uit het enkele feit dat de naam en het adres van de bewindvoerder van appellante in het registratiesysteem van het college stonden blijkt dat evenmin. Appellante heeft ook niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat is om aan haar gerichte post adequaat en tijdig te openen, te lezen en te begrijpen. Dat volgt niet uit het enkele feit dat zij onder bewind is gesteld. Dit bewind heeft slechts betrekking op de vermogensrechtelijke situatie van appellante en brengt niet met zich mee dat zij zelf niet in staat is om haar post in zoverre te beheren. Het college heeft appellante met de naar haar gezonden uitnodigingsbrieven daarom, anders dan appellante meent, op een juiste wijze gevraagd mee te werken aan het verschijnen op de gesprekken en aldus de medewerkingsverplichting opgelegd. Appellante moest gelet op 4.1 en 4.2.1 gehoor geven aan de oproepen voor een gesprek.

4.3.

Uit wat in 4.2.1 en 4.2.2 is overwogen volgt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante de op haar rustende medewerkingsverplichting, als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW heeft geschonden. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De aanvraag om bijstand is dan ook terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4.4.

Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand in stand blijft.

5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.C.E. Marechal, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2024.

(getekend) E.C.E. Marechal

(getekend) M. Zwart

ECLI:NL:CRVB:2024:1680.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature