Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Inhouding op bijstand. Derdenbeslag. Geen ruimte voor belangenafweging. Afwijzing verzoek om schadevergoeding. Het college is binnen de kaders van het beslag gebleven, omdat de beslagkosten worden genoemd in het beslagexploot. Het college is gehouden volledig uitvoering te geven aan het beslag zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Voor het college was er geen ruimte voor belangenafweging. Omdat er geen onrechtmatig besluit is dat tot schade heeft geleid wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak



23/1136 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2023, 22/3119 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (college)

Datum uitspraak: 19 november 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over een inhouding van bijstand om zo uitvoering te geven aan een beslag van een schuldeiser. Volgens appellant is het college met de inhouding niet binnen het kader van het beslag gebleven en was de inhouding daarom onrechtmatig. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt, omdat de kosten waarop het beslag ziet binnen het kader van dat beslag vallen. Het verzoek om schadevergoeding wijst de Raad af, omdat er geen onrechtmatig besluit is dat tot schade heeft geleid.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van schade. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2024. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Danielse.

De Raad heeft de zaak opnieuw behandeld op een zitting van 8 oktober 2024. Appellant is verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant ontvangt bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Met een betaalspecificatie van de maand juni 2020, nader toegelicht bij brief van 21 juli 2020, heeft het college een bedrag van € 52,62 ingehouden op de bijstand. De inhouding houdt verband met een sinds 2013 lopend derdenbeslag en betreft blijkens de brief van 21 juli 2020 de rente over de verschuldigde hoofdsom.

1.2.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de inhouding, omdat hij geen rente verschuldigd is over de hoofdsom. Hij heeft met de laatste inhouding in mei 2020 de volledige hoofdsom voldaan waarmee het derdenbeslag is afgewikkeld. Met een besluit van 24 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat nader contact met de beslaglegger heeft uitgewezen dat de inhouding in juni 2020 niet zag op wettelijke rente, maar op de kosten van de afwikkeling van het derdenbeslag. Volgens het college is met de inhouding binnen de grenzen van het gelegde beslag gebleven.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college binnen het kader van het beslag is gebleven omdat de voortduring van het beslag zag op de te betalen kosten van de afwikkeling van het beslag. Deze kosten vallen blijkens het beslagexploot van 14 juni 2013 ook onder het beslag.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de inhouding van bijstand in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1.

Volgens vaste rechtspraak kan een beslagdebiteur (in dit geval appellant) bezwaren betreffende een gelegd beslag voorleggen aan de civiele rechter en is de derde-beslagene (in dit geval het college) gehouden volledig uitvoering aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Ook de bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid van dat beslag als een gegeven te beschouwen. Zijn toetsing kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag.

4.2.

Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door de kosten van het beslag te betrekken bij de beoordeling van de inhouding. Het beroep zag op de rente die eerder ten grondslag was gelegd aan de inhouding en niet op de kosten van het beslag. Deze grond slaagt niet om de volgende reden.

4.2.1.

De rechtbank moest op basis van het door appellant ingediende beroep oordelen over het bestreden besluit. Aan het bestreden besluit ligt de inhouding van de kosten van het beslag ten grondslag en niet de verschuldigdheid van rente over de hoofdsom. De rechtbank heeft de kosten van het beslag dan ook terecht betrokken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de inhouding.

4.3.

Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het college niet binnen het kader van het beslag is gebleven en de inhouding daarom onrechtmatig is. Deze grond slaagt niet om de volgende redenen.

4.3.1.

Appellant gaat ook hier uit van de onrechtmatigheid van het beslag omdat dit ten onrechte zou zijn gegrond op verschuldigde rente over de hoofdsom. In het midden kan blijven of de rente over de hoofdsom onder het beslag valt. Zoals onder 4.2.1 is overwogen, ligt de rente over de hoofdsom niet langer aan de inhouding ten grondslag. Dat het college in het bestreden besluit de inhouding anders heeft gemotiveerd dan eerder het geval, betekent niet dat de inhouding onrechtmatig is. In het bestreden besluit vindt, gelet op artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een volledige heroverweging plaats van het besluit waartegen bezwaar is ingesteld. Het college heeft in het kader van die heroverweging de motivering van de inhouding aangepast en mocht dat ook dat doen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, worden de beslagkosten genoemd in het beslagexploot. Dit betekent dat het college met de inhouding binnen het kader van het beslag is gebleven.

4.4.

Ook de gronden van appellant dat er sprake zou zijn van strijd met het verbod op willekeur en met het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol), slagen niet. Het college heeft de inhouding verricht op verzoek van de beslaglegger. Zoals onder 4.2.1 is overwogen, is het college daarbij gehouden volledig uitvoering aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen. Navraag door het college bij de beslaglegger heeft geleid tot een wijziging van de motivering, maar dit houdt niet in dat sprake is van willekeur bij het nemen van het besluit tot inhouden. Voor het college was er geen ruimte voor een belangenafweging. Omdat het college gelet op 4.3 tot en met 4.3.1 binnen het kader van het beslag is gebleven, heeft het college niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol gehandeld. Voor zover appellant meent dat de beslaglegger met het leggen van het beslag heeft gehandeld in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol, moet hij zich tot de civiele rechter wenden.

Conclusie en gevolgen

4.5.

Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de inhouding van bijstand in stand blijft.

5. De bestuursrechter is op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Aangezien uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit, wordt het verzoek van appellant om het college te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij zou hebben geleden als gevolg van de inhouding afgewezen.

6. Omdat het hoger beroep niet slaagt en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

bevestigt de aangevallen uitspraak;

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van N. Benhaddou als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) N. Benhaddou

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4631.

Zie de uitspraak van 22 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:992.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature