Uitspraak
23/1044 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 21 februari 2023, 22/1159 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan (college)
Datum uitspraak: 19 november 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om het volgende. Appellante heeft om medische redenen bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een boxspring. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag eigenlijk had moeten worden afgewezen omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor deze kosten een op bijstandsverlening voorliggende voorziening is. Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat het college dit onvoldoende heeft onderzocht. Appellante krijgt gelijk. Appellante had ook bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een PVC-vloer en een douchewand. De gronden die zij over deze kosten heeft aangevoerd hoeven niet te worden besproken, omdat zij hierover eerder in de beroepsprocedure bewust geen gronden heeft aangevoerd.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Voor appellante is mr. Wittensleger verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Schouten-Huijsmans en N. Westra.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft in verband met haar aanstaande verhuizing naar een in verband met haar medische beperkingen passende woning op 17 februari 2021 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van een bed in de vorm van een boxspring, een PVC-vloer en een douchewand tot een bedrag van in totaal € 5.000,-. Voor zover het de kosten van een boxspring betreft heeft appellante de aanvraag als volgt toegelicht. Haar huidige bed is 30 jaar oud en voldoet niet meer. Haar matras moet van een bepaalde dikte en hoogte zijn. Zij kan niet diep zitten en heeft dus een hoge instap nodig. Zij is de afgelopen jaren meermaals aan haar rug geopereerd, zal in de toekomst steeds meer verzorging nodig hebben en is afhankelijk van een goed bed. Als het matras niet dik en stevig genoeg is krijgt zij last van de apparatuur die in haar rug/bil is geplaatst. Ook heeft zij knieprotheses die zij zo min mogelijk wil belasten. De goedkoopste boxspring die voor haar hoog genoeg is, kost rond de € 1.500,-.
1.2.
Met een besluit van 13 april 2021 heeft het college aan appellante bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 592,95 voor de kosten van een bed, vloerbedekking en douchegordijn. Het college heeft bij de hoogte van de bijzondere bijstand aansluiting gezocht bij de Nibud-normen en de kosten tot een bedrag van € 2.287,95 als noodzakelijk aangemerkt. De door appellante ontvangen lening bij de Kredietbank tot een bedrag van € 1.686,- is hierop in mindering gebracht als voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW . Omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat appellante op korte termijn over voldoende middelen kan beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft het college de bijzondere bijstand op grond van artikel 48, tweede lid, van de PW in de vorm van een lening verstrekt.
1.3.
Met een besluit van 29 april 2021 heeft het college aan appellante € 2.500,- aan verhuis en inrichtingskostenvergoeding vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) toegekend.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 april 2021. Zij heeft hierin verzocht om dat besluit te herzien en een toereikend bedrag van € 8.627,- om niet toe te kennen. Zij verwijst hierbij naar twee bijgevoegde adviezen van haar ergotherapeut over de eisen waaraan het bed voor haar moet voldoen.
1.5.
Met een besluit van 18 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college op dit bezwaar beslist. Deze beslissing houdt in dat het besluit van 13 april 2021 in stand wordt gelaten onder wijziging van de wettelijke grondslag daarvan. Hieraan ligt het volgende ten grondslag. Uit nader onderzoek is gebleken dat appellante geen recht heeft op bijzondere bijstand, omdat zij aanspraak kan maken op voorliggende voorzieningen in de zin van artikel 15, eerste lid, van de PW , die passend en toereikend zijn in haar situatie. Voor de kosten van een douchewand en vloerbedekking kan appellante aanspraak maken op de Wmo 2015. Vanuit de Wmo 2015 is beoordeeld dat een medische noodzaak ontbreekt voor de aanschaf van een douchewand en dat de vloer bedekt kan worden met laminaat in plaats van een PVC-vloer. Voor de kosten van het bed kan appellante op basis van de Zvw aanspraak maken op een volledige vergoeding van de voor haar medisch noodzakelijke slaapvoorziening. Hiermee wordt feitelijk niet toegekomen aan het beoordelen van de aanschafkosten voor een bed en een bijbehorend matras. Het college ziet af van terugvordering van de eerder ten onrechte toegekende bijzondere bijstand, omdat appellante door het maken van bezwaar niet in een slechtere positie mag komen te verkeren.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep zich niet richt tegen de besluitvorming over de aangevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van vloerbedekking en een douchewand. Over de kosten van het bed heeft de rechtbank overwogen dat de Zvw in dit geval als een aan bijstandsverlening voorliggende, toereikende en passende voorziening, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW , wordt beschouwd. De noodzaak voor het bed is ontstaan uit medische klachten van appellante. Medipoint heeft aan het college medegedeeld dat er standaard hoog-laag bedden op voorraad zijn met een traagschuim matras, die op basis van de indicatie voor bepaalde of onbepaalde tijd ter beschikking gesteld kunnen worden. Dit wordt vergoed vanuit het basispakket.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt voor zover het bestreden besluit ziet op de kosten van een boxspring. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorliggende voorziening
4.1.
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Dat staat in artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de PW . Op grond van de tweede volzin van deze bepaling bestaat geen recht op bijstand voor kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Als in de voorliggende voorziening de bewuste keus is gemaakt dat het vergoeden van deze kosten niet noodzakelijk is, kan de bijstandverlenende instantie daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen.
4.2.
Een voorliggende voorziening is volgens artikel 5, aanhef en onder e, van de PW elke voorziening buiten de PW waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen ter bekostiging van specifieke uitgaven.
4.3.
Voor medische en paramedische zorg is de Zvw een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW . In deze regelgeving is in het algemeen een bewuste keus gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten. Dit is vaste rechtspraak.
Boxspring
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante om medische redenen bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de kosten van een boxspring.
4.5.
Een boxspring is naar zijn aard geen medisch hulpmiddel in de zin van de Zvw, maar een normaal bed. De kosten voor de aanschaf van een bed moeten worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De Raad heeft dit eerder in een andere uitspraak overwogen. Deze kosten moeten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau worden voldaan. Als er een medische of psychosociale indicatie is, kunnen de noodzakelijke meerkosten in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, als daarvoor geen voorliggende voorziening bestaat. Dit is vaste rechtspraak.
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat in haar geval de Zvw niet een toereikende voorliggende voorziening is als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW . Zij betwist dat zij een voor haar medische situatie passend bed via haar ziektekostenverzekering thuis geplaatst kan krijgen. Zij wijst erop dat de zorgverzekering alleen een hoog-laag bed vergoedt als verzorging en/of verpleging op bed nodig is en dat dit bij haar niet aan de orde is. Volgens appellante heeft het college op dit punt onvoldoende onderzoek gedaan. Dat het college navraag heeft gedaan bij Medipoint is hiervoor niet voldoende. Medipoint is namelijk leverancier van zogenoemde hoog-laag bedden en niet de ziektekostenverzekeraar van appellante. Deze beroepsgrond slaagt.
4.6.1.
Het college moet onderzoeken of een voorliggende voorziening aanwezig is om zijn stelling dat dit het geval is te onderbouwen. De Raad heeft dit in een eerdere uitspraak tot uitdrukking gebracht.
4.6.2.
Dit betekent in dit geval dat het college moet onderzoeken of de Zvw een grondslag biedt voor het vergoeden van een bed dat in de medische situatie van appellante geschikt en noodzakelijk is. Het college heeft bij Medipoint geïnformeerd of, kort gezegd, het mogelijk is om vanuit de zorgverzekering aanspraak te maken op een dergelijk bed. Medipoint heeft deze vraag bevestigend beantwoord, maar dit niet onderbouwd. Bovendien is Medipoint, zoals appellante terecht naar voren heeft gebracht, een leverancier van (medische) zorghulpmiddelen, terwijl het hier gaat om de kosten van een niet medisch hulpmiddel, namelijk een normaal bed. Dat dit bed volgens appellante in verband met haar medische situatie aan bepaalde eisen moet voldoen maakt hierbij niet uit. Ander onderzoek, bijvoorbeeld bij de zorgverzekeraar van appellante, heeft het college niet gedaan.
4.6.3.
Hieruit volgt dat het college zijn stelling dat de Zvw als voorliggende voorziening aan bijzondere bijstand voor de kosten van de boxspring in de weg staat niet aannemelijk heeft gemaakt. Het bestreden besluit berust in zoverre dus niet op een zorgvuldig onderzoek en niet op een deugdelijke motivering.
Bijzondere bijstand PVC-vloer en douchewand
4.7.
Appellante heeft kort voor de zitting beroepsgronden aangevoerd over het bestreden besluit voor zover dat ziet op de kosten van een PVC-vloer en een douchewand. Deze beroepsgronden worden hier niet besproken om de volgende reden.
4.7.1.
Een partij mag in hoger beroep nieuwe beroepsgronden aanvoeren. Maar als die beroepsgronden in een eerdere fase van de procedure bewust niet aan de orde zijn gesteld of zijn prijsgegeven hoeven die niet te worden besproken. Dit volgt uit vaste rechtspraak. Weliswaar heeft appellante in bezwaar ook gronden aangevoerd die zien op de PVC-vloer en de douchewand, maar in beroep bij de rechtbank niet. Die beroepsgronden zagen alleen op de kosten van de boxspring. Aangenomen moet daarom worden dat appellante in beroep, toen zij werd bijgestaan door een professioneel gemachtigde, bewust geen gronden heeft aangevoerd over de kosten van een PVC-vloer en een douchewand.
Conclusie en gevolgen
4.8.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep zal gegrond verklaard worden en het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden vernietigd.
4.8.1.
Aansluitend moet worden bezien welk vervolg hieraan moet worden gegeven. De Raad beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te kunnen voorzien. Omdat het college nader onderzoek zal moeten verrichten, zal de Raad het college opdragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 april 2021, voor zover dat ziet op de kosten van een boxspring en met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De Raad voegt daaraan toe dat het college ter zitting heeft toegelicht dat als de Zvw geen voorliggende voorziening blijkt te zijn, hij ook de vorm waarin bijzondere bijstand voor de kosten van een boxspring is toegekend wil heroverwegen, omdat gebleken is dat niet op de juiste grondslag is overgegaan tot toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Het college zal in dat geval ook in de heroverweging moeten meenemen of de eventuele wegens een medische indicatie noodzakelijke meerkosten van de boxspring voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.
4.8.2.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Omdat het hoger beroep slaagt krijgt appellante een vergoeding voor haar proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 875,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift met een waarde van € 875,- per punt) en € 1.750,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de aanwezigheid ter zitting in hoger beroep, met een waarde van € 875,- per punt) voor verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 2.625,-. Ook moet het college het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 186,- vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
vernietigt de aangevallen uitspraak;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 mei 2021;
draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.625,-;
bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.A. Timmer als voorzitter in tegenwoordigheid van M. Ramanand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024.
(getekend) W.A. Timmer
(getekend) M. Ramanand
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3: 2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Artikel 8:113, tweede lid
Indien de uitspraak van de hogerberoepsrechter ertoe strekt dat het bestuursorgaan een nieuw besluit neemt, kan de uitspraak tevens inhouden dat beroep tegen dat besluit slechts kan worden ingesteld bij de hogerberoepsrechter.
Participatiewet
Artikel 15, eerste lid
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Zie de uitspraak van 16 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL7320.
Zie de uitspraak van 10 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:89.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:318 en 25 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1427.
Zie de uitspraak van 19 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1551.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9486.