Uitspraak
23/3003 ANW
Datum uitspraak: 18 september 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
25 augustus 2023, 22/2491 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of de Svb terecht het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag ANW niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant heeft naast deze aanvraag ook een aanvraag om kinderbijslag gedaan. In beide zaken speelt deels dezelfde vraag. Het is niet onbegrijpelijk dat appellant in de overtuiging verkeerde dat hij, met het binnen de bezwaartermijn tegen het ANW-besluit overleggen van aanvullende informatie voor de aanvraag kinderbijslag, ook te kennen heeft gegeven het niet eens te zijn met het besluit tot afwijzing van zijn aanvraag ANW. Voor zover de Svb deze informatie al niet had moeten opvatten als een (onvolledig) bezwaarschrift, in welk geval geen sprake is van overschrijding van de bezwaartermijn, is de overschrijding verschoonbaar.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.C.R. Romet, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft vragen gesteld aan de Svb. De Svb heeft hierop gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 augustus 2024. Voor appellant is verschenen mr. Romet. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 5 juli 2021 een aanvraag om een uitkering op grond van de ANW ingediend na het overlijden van [ex vrouw] op [datum] 2021. Appellant en [ex vrouw] zijn in 2010 in Turkije gehuwd. Zij hebben twee minderjarige kinderen. In 2019 is in Nederland de echtscheiding uitgesproken. Volgens appellant is de echtscheiding in Turkije niet ingeschreven in de burgerlijke stand.
1.2.
Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft de Svb de aanvraag om de ANW-uitkering afgewezen op de grond dat appellant en de overledene niet (meer) gehuwd zijn en ook geen gezamenlijke huishouding voeren, aangezien zij niet hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Het besluit van 21 oktober 2021 is op 5 november 2021 in de Berichtenbox van appellant van ‘Mijn Overheid’ geplaatst. Volgens de bezwaarclausule kon appellant uiterlijk 2 december 2021 bezwaar maken tegen het besluit.
1.3.
Appellant heeft een aanvraag om kinderbijslag gedaan voor zijn twee minderjarige kinderen. Op 12 november 2021 heeft de Svb gebeld met appellant over deze aanvraag. Op dezelfde dag heeft appellant stukken geüpload over zijn woonsituatie naar de Svb om die aanvraag compleet te maken.
1.4.
Appellant heeft op 3 januari 2022 contact gezocht met de Svb over de aanvraag ANW en vervolgens op 31 januari 2022 een bezwaarschrift ingediend. Met het bestreden besluit van 15 april 2022 heeft de Svb dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Svb heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het primaire besluit op 5 november 2021 in de Berichtenbox is geplaatst en dat appellant daarom uiterlijk 17 december 2021 bezwaar kon maken. Dat betekent dat het bezwaarschrift van 31 januari 2022 te laat is. Volgens de Svb is niet gebleken dat appellant eerder bezwaar heeft gemaakt.
1.5.
Appellant heeft hierna opnieuw een nabestaandenuitkering aangevraagd. De Svb heeft deze aanvraag met een besluit van 11 mei 2022 afgewezen vege het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden. Omdat het om een duuraanspraak gaat heeft de Svb op 18 augustus 2023 ter zitting bij de rechtbank toegezegd een nieuw besluit te nemen over een aanspraak op ANW vanaf het moment van de herhaalde aanvraag. Deze beslissing was nog niet genomen ten tijde van de zitting bij de Raad.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de Svb terecht geen aanleiding heeft gezien om de stukken die in november 2021 zijn overgelegd aan te merken als bezwaarschrift. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het standpunt dat appellant in de veronderstelling kon verkeren dat hij hiermee (tijdig) een bezwaarschrift heeft ingediend. De rechtbank overweegt verder dat het enkele feit dat in de rechtsmiddelenverwijzing een onjuiste datum is genoemd niet kan leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding.
Het standpunt van partijen
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Daartoe voert appellant aan dat hij niet heeft laten weten langs elektronische weg bereikbaar te zijn, dat hij al binnen de bezwaartermijn heeft laten weten het niet eens te zijn met het besluit en dat een termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat hij op het verkeerde been is gezet door een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing.
3.2.
De Svb heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak gevraagd. De Svb stelt dat het vaststaat dat appellant kennis heeft genomen van het besluit. Appellant heeft inderdaad na het nemen van het primaire besluit stukken gestuurd aan de Svb, maar nergens bleek uit dat dit gericht was tegen de afwijzing van de ANW.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit waarbij de Svb het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
Is het besluit op de juiste wijze bekendgemaakt?
4.1.
In artikel 3:40 van de Awb is bepaald dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking. Op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzenden, voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb van gt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.2.
De gemachtigde van appellant heeft, voor het eerst in het hoger beroepschrift, aangevoerd dat de Svb, zonder zich ervan te vergewissen of appellant überhaupt wel digitaal bereikbaar was, berichten in zijn digitale Berichtenbox heeft geplaatst.
4.3.
Deze grond slaagt niet. Ter zitting heeft de Svb te kennen gegeven dat appellant op 10 december 2020 heeft aangegeven post van appellant in zijn Berichtenbox te willen ontvangen. Van de kant van appellant is dit ter zitting niet wezenlijk weersproken. Verder heeft appellant in beroep gesteld dat hij meende met de stukken van 12 november 2021 bezwaar te hebben gemaakt tegen het besluit van 21 oktober 2021. Dit standpunt is alleen begrijpelijk als ervan wordt uitgegaan dat appellant tussen 5 november en 12 november 2021 heeft kennisgenomen van dit besluit. De Raad neemt daarom aan dat het besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt met plaatsing in de Berichtenbox op 5 november 2021. Dat betekent dat de bezwaartermijn begint op 6 november 2021 en, op grond van artikel 6:7 van de Awb , eindigt op 17 december 2021.
Is sprake van een (verschoonbare) termijnoverschrijding?
4.4.
Nu het besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt en de bezwaartermijn is gaan lopen op 6 november 2021 moet worden bezien of er sprake is van een overschrijding van de bezwaartermijn en zo ja, of de overschrijding verschoonbaar is.
4.5.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.6.
Appellant stelt dat hij tijdig kenbaar heeft gemaakt het niet eens te zijn met het primaire besluit of tenminste mocht veronderstellen dat dit het geval is. Hij voert aan dat hij in reactie op de beschikking van 21 oktober 2021 stukken heeft ingestuurd om aan te tonen dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding.
4.7.
Deze beroepsgrond slaagt. Als de Svb al had mogen aannemen dat er sprake was van een na het verstrijken van de bezwaartermijn ingediend bezwaar, is de overschrijding naar het oordeel van de Raad verschoonbaar. In dit verband overweegt de Raad als volgt.
4.8.
Appellant heeft twee verschillende aanvragen gedaan (om een nabestaandenuitkering en om kinderbijslag) waarbij deels dezelfde vraag speelt, namelijk waar appellant woonde. Bij brief van 7 oktober 2021, dus voordat het afwijzingsbesluit werd genomen, heeft appellant stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij met [ex vrouw] op één adres woonde. De Svb achtte deze stukken niet toereikend en heeft daarom bij besluit van 21 oktober 2021 de aanvraag om een ANW-uitkering afgewezen. Op 12 november 2021 heeft de Svb in het kader van een lopende aanvraag om kinderbijslag contact opgenomen met appellant en erop gewezen dat appellant nog steeds niet aan één adres stond ingeschreven met zijn kinderen. Appellant heeft vervolgens naar aanleiding van dit telefonisch contact op 12 november 2021 een brief overgelegd van de woningcorporatie, waaruit blijkt dat hij met ingang van de eerste dag van de maand na het overlijden van zijn [ex vrouw] als hoofdhuurder van haar woning wordt aangemerkt.
4.9.
De brief van de woningcorporatie kan tevens worden opgevat als een nadere onderbouwing van het door appellant in het kader van zijn aanvraag om een nabestaandenuitkering al eerder ingenomen standpunt dat hij op het moment van overlijden van [ex vrouw] op haar adres woonde. Tegen de achtergrond hiervan is aannemelijk dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat hij met het overleggen van deze aanvullende informatie over zijn woonsituatie ook te kennen had gegeven het niet eens te zijn met het besluit over de ANW. Daarbij is van belang dat appellant zich bij de aanvraag ANW en gedurende de bezwaartermijn niet heeft laten bijstaan door een rechtshulpverlener. Dat het overgelegde stuk niet aan de vormvereisten van artikel 6:5 Awb voldoet, zoals de Svb heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover de Svb de brief van de woningcorporatie al niet als een (onvolledig) bezwaarschrift had moeten opvatten, en appellant in de gelegenheid had moeten stellen dit aan te vullen, in welk geval van een overschrijding van de bezwaartermijn in het geheel geen sprake zou zijn, kan de overschrijding van de bezwaartermijn onder deze omstandigheden niet aan appellant worden tegengeworpen.
Conclusie en gevolgen
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De Svb zal worden opgedragen binnen acht weken na verzending van deze uitspraak inhoudelijk te beslissen op de aanvraag van appellant om een nabestaandenuitkering. Daarbij zal worden bepaald dat tegen de beslissing op bezwaar uitsluitend bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
5. Omdat de aangevallen uitspraak wordt vernietigd zal de Svb worden veroordeeld in de proceskosten voor verleende bijstand in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.750 in beroep (één punt voor het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt) en op € 1.750,- in hoger beroep (één punt voor het hoger beroepschrift en één punt voor verschijnen ter zitting, met een waarde van € 875,- per punt). Ook moet de Svb het betaalde griffierecht aan appellant vergoeden, zowel voor beroep als hoger beroep.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
vernietigt de aangevallen uitspraak;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 april 2022;
draagt de Svb op om binnen acht weken na dagtekening van deze uitspraak een inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 21 oktober 2021;
bepaalt dat tegen deze nieuwe beslissing op bezwaar uitsluitend bij de Raad beroep kan worden ingesteld;
veroordeelt de Svb in de proceskosten in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 3.500,-;
bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R.R. Olde Engberink
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 2:1 4
Eerste lid: Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
Artikel 2:1 7
Eerste lid: Als tijdstip waarop een bericht door een bestuursorgaan elektronisch is verzonden, geldt het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevensverwerking bereikt waarvoor het bestuursorgaan geen verantwoordelijkheid draagt of, indien het bestuursorgaan en de geadresseerde gebruik maken van hetzelfde systeem voor gegevensverwerking, het tijdstip waarop het bericht toegankelijk wordt voor de geadresseerde.
Artikel 3:4 0
Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Artikel 3:4 1
Eerste lid: De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Tweede lid: Indien de bekendmaking van het besluit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, geschiedt zij op een andere geschikte wijze.
Artikel 6: 5
Eerste lid: Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a.de naam en het adres van de indiener;
b.de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d.de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6: 6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6: 7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6: 8
Eerste lid: De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Tweede lid: De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit waartegen alleen door een of meer bepaalde belanghebbenden administratief beroep kon worden ingesteld, vangt aan met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 6:1 1
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft nietontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Algemene nabestaandenwet.
Algemene wet bestuursrecht.