Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Terecht geoordeeld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Geen aanleiding voor toepassing artikel 6:19 van de Awb .

Uitspraak



22/3165 WMO15

Datum uitspraak: 19 juni 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 31 augustus 2022, 22/807 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] - Ter [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (college)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 6:19 van de Awb .

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2024. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak 23/2056 WMO15. In zaak 23/2056 WMO15 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Voor appellante is mr. Wevers verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Koopman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante heeft meerdere aandoeningen waarvan zij beperkingen ondervindt.

1.2.

Appellante beschikte op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 30 november 2020 tot 26 december 2021 over een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning met wasverzorging. De wasverzorging betrof enkel de activiteit strijken van de bovenkleding.

1.3.

Bij besluit van 25 augustus 2021 heeft het college aan appellante voor de periode van 27 december 2021 tot 28 december 2031 een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt in de vorm van de Basismodule HO. Hierbij is meegedeeld dat appellante niet langer de module wasverzorging krijgt, maar dat appellante verder ongewijzigd gebruik kan maken van de huishoudelijke ondersteuning, zoals die ook voorheen werd verstrekt. Appellante heeft op 30 november 2021 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

1.4.

Bij besluit van 6 april 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar buiten de bezwaartermijn is ingediend. Volgens het college zijn er geen feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat appellante niet in verzuim is geweest met de te late indiening van het bezwaar. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

1.5.

In een afzonderlijk besluit van 6 april 2022 heeft het college de eerder aan appellante verstrekte huishoudelijke ondersteuning herzien en aan appellante voor huishoudelijke ondersteuning de Basismodule HO met een omvang van 118 minuten per week verstrekt voor de periode van 11 april 2022 tot 28 december 2031.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het bezwaarschrift is te laat ingediend. In wat appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het besluit van 25 augustus 2021 bevat een rechtsmiddelenclausule en de inhoud ervan is op 19 augustus 2021 besproken met appellante. Van dat gesprek is een verslag gemaakt, dat bij het besluit van 25 augustus 2021 is gevoegd. Een overzicht van de activiteiten was eveneens bij het besluit van 25 augustus 2021 gevoegd. Appellante was op de hoogte van de inhoud van de maatwerkvoorziening. De eerder verstrekte maatwerkvoorziening werd, met uitzondering van de wasverzorging, ongewijzigd voortgezet. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat met het afzonderlijke besluit van 6 april 2022 geen sprake is van wijziging of vervanging van het bestreden besluit van dezelfde datum. De rechtbank heeft het afzonderlijke besluit van 6 april 2022 daarom niet betrokken bij de beoordeling van het beroep.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Hij doet dat aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1.

Het bezwaarschrift van appellante is ruim drie maanden ná de bekendmaking van het onder 1.3 genoemde besluit van 25 augustus 2021, en dus buiten de bezwaartermijn, ingediend. Appellante heeft ook in hoger beroep aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat met het besluit van 25 augustus 2021 huishoudelijke hulp is verstrekt in resultaten in plaats van in uren. Volgens appellante was hierdoor niet duidelijk waar zij op kon rekenen.

4.2.

De Raad ziet in wat appellante heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die maken dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift haar niet of slechts in geringe mate kan worden toegerekend. De onder 4.1. beschreven omstandigheid wijst niet op persoonlijke omstandigheden of externe omstandigheden zoals omschreven in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, bij welke uitspraak de Raad zich heeft aangesloten in de uitspraak van 8 mei 2024.In de door appellante genoemde uitspraak van de Raad van 8 oktober 2018 is geen oordeel gegeven over verschoonbaarheid van enige termijnoverschrijding. De situatie waarover de Raad op 18 oktober 2017 uitspraak heeft gedaan, verschilt van deze zaak. Met het besluit van 25 augustus 2021 is enkel een wijziging aangebracht voor wat betreft de wasverzorging en is de aan appellante eerder verstrekte huishoudelijke ondersteuning voor het overige ongewijzigd voortgezet. Zoals de rechtbank heeft uiteengezet, is appellante van deze wijziging en de gevolgen daarvan op 19 augustus 2021 in een gesprek op de hoogte gesteld, terwijl een verslag van dat gesprek en een weergave van de activiteiten, behorend bij de voorziening, bij het besluit zijn gevoegd. Appellante was dan ook bekend met de (feitelijke) omvang en inhoud van de toegekende ondersteuning. Het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift kan daarom aan appellant worden toegerekend, zodat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

4.3.

Appellante heeft verder tegen de uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het afzonderlijke besluit van 6 april 2022 niet heeft betrokken bij de beoordeling van het beroep. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het afzonderlijke besluit van 6 april 2022 geen besluit is als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb , omdat het niet strekt tot wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Ook het bezwaar had geen betrekking op het afzonderlijke besluit van 6 april 2022. Dit besluit heeft het besluit van 25 augustus 2021 niet tijdens de bezwaarprocedure gewijzigd en is op een andere rechtsgrond gebaseerd.

Conclusie en gevolgen

4.4.

Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Dit betekent dat het bestreden besluit van 6 april 2022, waarbij het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk is verklaard, in stand blijft.

5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.

(getekend) D. Hardonk-Prins

(getekend) I. van der Hout

ECLI:NL:CBb:2024:31.

ECLI:NL:CRVB:2024:932.

ECLI:NL:CRVB:2018:3241.

ECLI:NL:CRVB:2017:3633.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature