Uitspraak
22/3266 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2022, 21/1125 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
CAK
Datum uitspraak: 4 juli 2024
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een bijdrage voor een maatwerkvoorziening die het CAK bij appellant in rekening heeft gebracht. De Raad is van oordeel dat de beroepsgrond dat het CAK niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht niet slaagt. Het CAK is terecht uitgegaan van de gegevens die aan hem zijn verstrekt door het college en de ondersteuner van appellant.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2024. Appellant is niet verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Boersma.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft appellant de Raad verzocht het onderzoek te heropenen, als bedoeld in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij beschikking van 7 februari 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (het college) aan appellant een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verstrekt voor de periode van 30 december 2019 tot en met 29 december 2020.
1.2.
Het CAK heeft bij besluit van 11 oktober 2020 de bijdrage die appellant voor deze voorziening moet betalen voor de maanden januari tot en met maart 2020 en juni tot en met december 2020 vastgesteld op € 19,- per maand.
1.3.
Bij besluit van 3 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 oktober 2020 gedeeltelijk gegrond verklaard in die zin dat appellant voor de maanden november en december 2020 geen bijdrage is verschuldigd. Voor de maanden januari tot en met maart en juni tot en met oktober 2020 blijft de bijdrage van € 19,- per maand gehandhaafd. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet is geïnformeerd over de verplichting om een bijdrage te betalen, nu deze verplichting is vermeld in de beschikking van 7 februari 2020. Het komt voor rekening en risico van appellant dat hij tegen deze beschikking geen bezwaar heeft gemaakt. Het CAK gaat nu uit van de juistheid van de gegevens in de beschikking van 7 februari 2020. De ondersteuner van appellant heeft verklaard dat hij appellant in de periode van januari tot en met oktober 2020 ondersteuning heeft geboden. Het CAK gaat van deze gegevens uit. Verder is het CAK niet bevoegd om zelfstandig te besluiten om geen bijdrage op te leggen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Zij heeft dat op de volgende manier gemotiveerd. Het CAK mocht afgaan op de informatie van de gemeente Peel en Maas. In de aan appellant gerichte beschikking van 7 februari 2020 is aan hem niet alleen een maatwerkvoorziening verstrekt, maar is hem ook meegedeeld dat hij daarvoor een eigen bijdrage moet betalen. Wanneer appellant het hier niet mee eens was, had hij hiertegen bij het college bezwaar moeten maken. Dat kan niet bij het CAK.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat hij zelf geen maatwerkvoorziening heeft aangevraagd, maar dat het college deze aan hem heeft opgelegd. Appellant heeft gesteld dat hij akkoord is gegaan met een huurovereenkomst waar de maatwerkvoorziening onderdeel van uitmaakte, omdat hij anders dakloos zou blijven. Hij heeft nooit zijn handtekening onder een maatwerkvoorziening gezet. Omdat appellant de maatwerkvoorziening nooit heeft gewild, wil hij ook de bijdrage daarvoor niet betalen. Ook heeft appellant betwist dat hij de ondersteuning waarvoor de maatwerkvoorziening is verstrekt, heeft ontvangen. Zijn ondersteuner bezocht hem alleen af en toe of belde hem. Een vereist zorgplan is volgens appellant nooit opgesteld. Appellant heeft verder gesteld dat hij geen bezwaar heeft kunnen maken tegen de beschikking van 7 februari 2020, omdat hij pas na het verstrijken van de bezwaartermijn van deze beschikking op de hoogte was. Volgens appellant heeft het CAK zich niet gehouden aan zijn onderzoeksplicht.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit tot vaststelling van de bijdrage voor ondersteuning in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellant heeft de Raad na de sluiting van het onderzoek ter zitting tweemaal een bericht gestuurd, dat de Raad opvat als verzoek om heropening van het onderzoek. In deze berichten heeft appellant zijn gronden van hoger beroep herhaald en toegelicht waarom hij niet tijdig bij de zitting aanwezig kon zijn.
4.2.
Artikel 8:68 van de Awb biedt de mogelijkheid van heropening van het onderzoek als de bestuursrechter van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest. Het gaat daarbij met name om de situatie dat een voor de uitspraak relevant punt onopgehelderd is gebleven en zonder opheldering geen uitspraak kan worden gedaan. Uit het onderzoek, noch uit de gedingstukken is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest in de hiervoor bedoelde zin. De Raad ziet daarom voor toepassing van artikel 8:68 van de Awb geen aanleiding.
4.3.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen volgt uit de wettelijke systematiek van de Wmo 2015 dat het college beslist of degene aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, daarvoor een bijdrage verschuldigd zal zijn en dat de hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Het CAK gaat bij het vaststellen van de bijdrage af op de gegevens die het desbetreffende college aanlevert. Het college levert het CAK gegevens aan over de verstrekking van de maatwerkvoorziening, waartoe ook behoort de verschuldigdheid van een bijdrage en de uitgangspunten die voor de berekening van de bijdrage van belang zijn, zoals de kostprijs van de voorziening. Het CAK mag in het kader van de primaire besluitvorming in beginsel uitgaan van de door het college verstrekte gegevens over de verstrekte voorziening. De verantwoordelijkheid van het CAK is in dat stadium in zoverre beperkt tot het juist overnemen en verwerken van de verstrekte gegevens. Dit neemt niet weg dat een uit een gemotiveerde betwisting blijkende kennelijke fout van het college door het CAK moet worden geredresseerd. Indien de juistheid van door een ander (bestuurs)orgaan vastgestelde gegevens aan de orde is, moet dat worden aangevochten in het kader van de besluitvorming bij dat (bestuurs)orgaan. De bevoegdheid van het CAK gaat niet verder dan de vaststelling dat de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaat en de vaststelling dat de bijdrage niet hoger is dan de door het CAK vastgestelde maximale periodebijdrage. Het ligt op de weg van het college om een betrokkene voldoende te informeren over de verschuldigdheid van de bijdrage en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening. Indien een betrokkene van oordeel is dat het besluit waarbij de maatwerkvoorziening wordt verstrekt op dat punt onvoldoende duidelijkheid biedt, ligt het op de weg van een betrokkene tegen dat besluit bezwaar te maken.
4.4.
In dit geval heeft appellant de gegevens die door het college aan het CAK zijn verstrekt over de maatwerkvoorziening gemotiveerd betwist. Naar aanleiding hiervan heeft het CAK verschillende malen contact gezocht met het college en de ondersteuner van appellant om de aan hem verstrekte gegevens te verifiëren. Dit heeft er toe geleid dat het CAK in het bestreden besluit voor twee maanden geen bijdrage van appellant heeft geheven. De beroepsgrond van appellant dat het CAK niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht slaagt dan ook niet. Uit de antwoorden die het CAK op de door hem aan het college en de ondersteuner gestelde vragen heeft gekregen heeft hij op goede gronden de conclusie getrokken dat, behoudens de hiervoor genoemde twee maanden, geen sprake was van een kennelijke fout. Gelet hierop is het CAK terecht uitgegaan van de aan hem verstrekte gegevens.
4.5.
Met zijn overige beroepsgronden miskent appellant de bevoegdheidsverdeling tussen het CAK en het college zoals die onder 4.3 is omschreven. Deze gronden slagen dus niet.
Conclusie en gevolgen
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) L.B. Vrugt