Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De Raad ziet aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het beroep van appellante tegen het bestreden besluit is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak



Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juli 2022, 21/434 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 27 juni 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of de rechtbank mocht beslissen dat het beroepschrift van appellante te laat is ingediend en dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend. Gelet op de aangevoerde omstandigheden en in het licht van de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024 kan de termijnoverschrijding niet aan appellante worden toegerekend. De termijnoverschrijding is daarom verschoonbaar. Dit betekent dat de rechtbank het beroep van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.M. van der Horn, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 april 2024. Namens appellante is verschenen mr. Van der Horn. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door

drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante heeft naar aanleiding van het overlijden op 24 april 2013 van haar echtgenoot een ANW1-uitkering aangevraagd. Met een besluit van 29 juli 2013 heeft de Svb de

ANW-uitkering geweigerd op de grond dat appellante niet arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.

1.2.

In juli 2020 heeft appellante opnieuw een aanvraag voor een ANW-uitkering ingediend. Met een besluit van 10 juli 2020, na bezwaar gehandhaafd met het besluit van

21 december 2020 (bestreden besluit), heeft de Svb de herhaalde aanvraag afgewezen.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. Naar het oordeel van de rechtbank leiden de door appellante aangevoerde medische redenen niet tot verschoonbaarheid van de overschrijding. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante een derde had kunnen inschakelen om tijdig een (voorlopig) beroepschrift in te dienen. Verder is niet gebleken dat appellante voor de totale duur van zes weken geen mogelijkheid had het beroep in te dienen. Als een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een beroepschrift het gevolg is van een hem niet toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last feiten aannemelijk te

1. Algemene Nabestaandenwet.

maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Appellante is daarin niet geslaagd, aldus de rechtbank.

Het standpunt van partijen

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft onder meer aangevoerd dat uit een medische verklaring blijkt dat zij beperkingen heeft op motorisch en cognitief gebied die een verklaring geven voor de te late bezorging per post. Aan de medische situatie van appellante heeft de rechtbank onvoldoende aandacht besteed. Ook was de overschrijding zeer gering.

3.2.

De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het niet verschoonbaar te laat is ingediend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.

4.1.

Zoals ter zitting met partijen is besproken, zal de Raad ervan uitgaan dat het beroepschrift na afloop van de wettelijke beroepstermijn met de post is verstuurd en vervolgens twee dagen te laat bij de rechtbank is ingediend. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of deze (geringe) termijnoverschrijding verschoonbaar is.

4.2.

In de uitspraken van 30 januari 20242 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) nieuwe uitgangspunten geformuleerd voor de beoordeling van termijnoverschrijdingen als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb3 in bestuursrechtelijke procedures. Het nieuwe beoordelingskader is door de Raad, in korte vorm weergegeven en toegespitst op zijn eigen zaken, neergelegd in uitspraken van 8 mei 2024.4 Partijen hebben op de zitting van 4 april 2024 ingestemd met het betrekken van deze uitspraken bij de beoordeling van het hoger beroep.

4.3.

De nieuwe uitgangspunten houden onder meer in dat bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding – in het geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen – een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering wordt gevolgd. Dit betekent dat alle omstandigheden van het geval in hun samenhang moeten worden bezien. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet de indiener minder snel worden tegengeworpen dat deze zaken had kunnen organiseren om termijnoverschrijding te voorkomen.

4.4.

Als onderdeel van de contextuele benadering kan bij de vraag naar de toerekening aandacht worden besteed aan de hoedanigheid van de indiener, of de indiener zich heeft laten

2 ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34.

3 Algemene wet bestuursrecht.

4 ECLI:NL:CRVB:2024:932, ECLI:NL:CRVB:2024:935 en ECLI:NL:CRVB:2024:972.

bijstaan door een rechtshulpverlener of andere derde, de omvang van de termijnoverschrijding, de partijconstellatie en de positie van het bestuursorgaan.

4.5.

Als het gaat om het bewijs van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, bestaat aanleiding voor een minder strikte benadering dan uit vroegere rechtspraak volgt. Dit betekent onder meer dat aan de bewijsmiddelen en de daaraan te verbinden bewijskracht geen in de context van het geval onnodig hoge eisen mogen worden gesteld.

Beoordeling van het voorliggend geval

4.6.

Appellante heeft zich bij het instellen van beroep bij de rechtbank niet laten bijstaan door een rechtshulpverlener of een andere derde. De Raad ziet in wat appellante heeft aangevoerd bijzondere omstandigheden gelegen die maken dat het niet tijdig indienen van het beroepschrift bij de rechtbank haar niet kan worden toegerekend. Appellante kampt sinds geruime tijd met PPMS5. Bij de rechtbank heeft appellante al aangegeven dat zij op de dag dat zij het beroepschrift wilde wegbrengen aan bed was gebonden met een totale linkszijdige uitval als gevolg van haar aandoening. Zodra dit weer mogelijk was, heeft zij het beroepschrift alsnog verstuurd. Dit wordt ondersteund door het overgelegde rapport van een neuropsychologisch onderzoek door drs. H.T. Dijkstra van 23 juni 2023. Volgens dit rapport is het zeer aannemelijk dat de te late indiening van het beroepschrift is veroorzaakt door een aan de MS gerelateerde combinatie van lichamelijke, cognitieve en gedragsmatige problematiek. De omvang van de termijnoverschrijding in dit twee-partijen geschil, waarbij geen belangen van derden zijn betrokken, is ook zeer gering.

4.7.

Gezien het voorgaande, en in het licht van de onder 4.2 genoemde uitspraken is er naar het oordeel van de Raad aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dit leidt – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – tot de conclusie dat het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.

Conclusie en gevolgen

4.8.

Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Omdat de rechtbank nog geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven en rekening houdend met het uitdrukkelijke verzoek van appellante dat de rechtbank dit alsnog zal doen, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:115 van de Awb tot terugwijzing naar de rechtbank over te gaan.

5. Omdat het hoger beroep slaagt, krijgt appellante een vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht. De proceskosten bedragen € 1.750,-6. Daarnaast heeft appellante, waarmee de Svb op de zitting heeft ingestemd, recht op vergoeding van de helft van de kosten van het door Dijkstra verrichte onderzoek omdat het rapport deels is betrokken bij de beoordeling van de termijnoverschrijding. Deze vergoeding bedraagt daarmee € 1.206,98.

5 Primair progressieve multiple sclerose.

6 In hoger beroep 1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de zitting, is 2 punten á € 875,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

vernietigt de aangevallen uitspraak;

wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland;

veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 2.956,98;

bepaalt dat de Svb aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2024.

(getekend) A. van Gijzen

(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature