U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Eerstejaars ZW-beoordeling. Geen recht meer op ziekengeld. Appellant wordt in staat geacht meer dan 65% te kunnen verdienen van het zoon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Voldoende zorgvuldig medische onderzoek. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De passendheid van de voorbeeldfuncties is in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 januari 2021 en 23 augustus 2022 voldoende toegelicht.

Uitspraak



22 1655 ZW

Datum uitspraak: 16 maart 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

19 april 2022, 21/647 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 augustus 2022 ingediend.

Mr. F.Y. Gans, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als logistiek medewerker . Op 19 augustus 2019 heeft hij zich ziek gemeld. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) omdat door een verzekeringsarts was vastgesteld dat appellant vanuit medisch preventief oogpunt niet in staat was om deel te nemen aan het arbeidsproces.

1.2.

In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellant op 12 juni 2020 telefonisch gesproken. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juli 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. Vervolgens zijn vijf voorbeeldfuncties geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft de arbeidsdeskundige berekend dat appellant nog 70,28% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 14 juli 2020 vastgesteld dat appellant met ingang van 18 september 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.

1.3.

Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 juli 2020 bij besluit van 21 januari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inzichtelijk zijn en dat de conclusies voldoende duidelijk zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de (objectiveerbare) beperkingen van appellant zijn onderschat. Hierbij heeft de rechtbank het van belang geacht dat appellant in beroep geen nieuwe medische verklaringen heeft overgelegd op grond waarvan anders geoordeeld moet worden dat de beperkingen op de datum in geding zijn onderschat. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt dat appellant niet langer voldoet aan de situatie van geen benutbare mogelijkheden voldoende heeft onderbouwd.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig is geweest omdat het onderzoek van de verzekeringsarts door middel van een telefonisch spreekuur heeft plaatsgevonden en appellant niet op een spreekuur is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellant heeft verder aangevoerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet juist is. Uit de feiten blijkt dat appellant al jaren ernstige (psychische) klachten heeft door de gevolgen van zijn echtscheiding . In september 2019 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Volgens appellant is dat op 18 september 2020 nog steeds zo. Appellant is door klachten van extreme vermoeidheid, slapeloosheid en stress sterk beperkt in het persoonlijk en sociaal functioneren. Het verrichten van arbeid is daarom volgens appellant niet mogelijk . Ook heeft appellant bezwaren aangevoerd tegen de belasting in de voorbeeldfuncties.

3.2.

Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW , vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).

4.2.

Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij

bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Naar aanleiding van het hoger beroep merkt de Raad nog het volgende op.

4.3.

Appellant wordt niet gevolgd in het standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts een telefonisch spreekuur heeft gehouden. Zoals de Raad heeft overwogen in de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104, zal een spreekuur meestal in fysieke vorm plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, kan een spreekuurcontact zijn zoals bedoeld in de uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491. Bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Gelet op het feit dat de psychische klachten op de voorgrond stonden, kon de verzekeringsarts volstaan met een telefonisch spreekuurcontact. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien bij de hoorzitting en gemotiveerd afgezien van het verrichten van een lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het terecht van belang geacht dat de psychosociale problematiek sterk op de voorgrond staat. Daarnaast was het bij de verzekeringsartsen bekend dat appellant last had van hoge bloeddruk en dat hij daarvoor medicatie gebruikte. De stelling van appellant dat er een lichamelijk onderzoek verricht had moeten worden omdat hij ook lichamelijke spanningsklachten heeft gemeld, slaagt dan ook niet. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat aspecten van appellants gezondheidstoestand zijn gemist. Appellant heeft dit ook niet nader geconcretiseerd.

4.4.

De stelling van appellant dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft wordt niet onderschreven. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 3 juli 2020 vastgesteld dat er gezien het dagverhaal en alle inspanningen van appellant met betrekking tot het opzetten van zijn eigen bedrijf in het kader van zijn re-integratie geen sprake meer is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit standpunt, onder verwijzing naar de wettelijke criteria voor het aannemen van een GBM-situatie, onderschreven. Bij het vaststellen van de beperkingen is met de ervaren beperkingen rekening gehouden door appellant niet in staat te achten lange tijd onder hoge werkdruk te werken. Ook werk met regelmatige deadlines en werk waarin flexibel ingespeeld moet worden op bepaalde situaties en nachtwerk of onregelmatig werk is niet passend. Er is, gelet op het dagverhaal dat de verzekeringsartsen hebben opgetekend en het feit dat appellant zijn stelling niet met medische gegevens heeft onderbouwd, geen grond voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding.

4.5.

De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De passendheid van de voorbeeldfuncties is in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 januari 2021 en 23 augustus 2022 voldoende toegelicht.

4.6.

De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2023.

(getekend) T. Dompeling

(getekend) C.G. van Straalen


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature