U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Weigeren een WIA-uitkering toe te kennen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend onderbouwd dat de brieven van de psychiater en de revalidatiearts, die appellant in hoger beroep heeft ingediend, geen aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen. De aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies zijn in medisch opzicht voor appellant geschikt.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



21 2507 WIA

Datum uitspraak: 28 december 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juli 2021, 20/7505 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.L. Ross, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ross en in aanwezigheid van N. Essaïdi als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als produktiemedewerker/operator voor 36,81 uur per week. Op 7 september 2017 heeft appellant zich ziek gemeld na een bedrijfsongeval, in welk verband de middelvinger van zijn rechterhand is geamputeerd. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 6 augustus 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 5 september 2019 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 juni 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 23 april 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 10 juni 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 20 mei 2020 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat, hoewel een van de geselecteerde functies niet langer passend is, de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de resterende functies minder dan 35% blijft.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat niet gebleken is dat de beperkingen van appellant in de FML van 20 mei 2020 zijn onderschat. De rechtbank heeft overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten, waaronder ook de psychische klachten. Bij het opstellen van de FML hebben zij vervolgens rekening gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in de rapporten van 23 april 2020 en 11 mei 2021 blijk van gegeven, een goede vertaling van de psychische problemen van appellant naar beperkingen te hebben gemaakt. Ook komt uit deze rapporten voldoende overtuigend naar voren dat de hand- en knijpkracht van appellant voldoende zijn. Het gemis van één vinger levert geen substantiële belemmering voor gebruik van muis en toetsenbord op, te minder waar vaardigheid en snelheid op dat punt geen issues zijn. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de problemen voor de rechtermiddelvinger van appellant met betrekking tot kou en schuren niet met medisch objectiveerbare verklaringen zijn onderbouwd. De informatie die appellant in beroep heeft overgelegd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de aangenomen belastbaarheid. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat geen reden aanwezig is om te oordelen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn voor appellant. De door appellant gestelde twijfel bij zijn mogelijkheden om het vereiste priegelwerk te verrichten en of hij wel de gevraagde fijne motoriek bezit, is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 mei 2021weggenomen. Dit ziet namelijk met name op het gebruik van de pincetgreep waarvoor de middelvinger niet nodig is, maar de duim en één vinger, in de regel de wijsvinger.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaats gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn conclusies onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende beperkingen aangenomen in verband met de hand-, vinger- en psychische klachten van appellant. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de gevoeligheid van de stomp voor kou. Appellant heeft hierbij verwezen naar de beschikbare informatie van zijn behandelaars en naar de rapporten van een verzekeringsarts van Triage, die in het kader van de letselschade zijn opgemaakt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van 20 januari 2021 van zijn psychiater en een brief van 28 januari 2022 van zijn revalidatiearts ingediend.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en een rapport van20 april 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 5 september 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.

4.3.

De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.

4.4.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend onderbouwd dat de brieven van de psychiater en de revalidatiearts, die appellant in hoger beroep heeft ingediend, geen aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen. De brief van de psychiater bevat volgens hem in essentie geen nieuwe gegevens en betreft een voortgangsbericht over de stand van zaken met betrekking tot de behandeling. De verwijzing naar een plastisch chirurg in verband met mogelijke neuroomvorming ziet volgens hem niet op de datum in geding. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden bij neuroomproblematiek bij lichte aanraking van de plek al forse klachten waargenomen, wat bij zijn onderzoek in bezwaar niet het geval was. De genoemde allodynie speelde evenmin ten tijde van de onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de primaire verzekeringsarts. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare informatie van de behandelaars van appellant en van de verzekeringsarts van Triage kenbaar betrokken bij zijn onderzoek. In verband met de psychische klachten van appellant en het gebruik van medicatie zijn beperkingen aangenomen in persoonlijk- en sociaal functioneren en is de voorwaarde van een vast arbeidspatroon gesteld. Daarnaast zijn beperkingen aangenomen in verband met de stomp van de rechtermiddelvinger. Aanknopingspunten om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken zijn niet aanwezig.

4.5.

Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

4.6.

Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2022.

(getekend) C. Karman

(getekend) O.N. Haafkes


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature