U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing verzoek om herziening. Geen nieuwe feiten of omstandigheden.

Uitspraak



20 3718 WIA

Datum uitspraak: 27 januari 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2019, 15/2677

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (verzoekster)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft [naam] verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3299.

Het Uwv heeft op het verzoek om herziening een reactie gegeven en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.

Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 16 december 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door [naam]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Verzoekster is werkzaam geweest als medewerker woondiensten voor 23,91 uur per week en heeft zich op 23 december 2011 wegens energetische klachten en pijnklachten van het bewegingsapparaat, flauwvallen en hoofdpijn, ziek gemeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat bij besluit van 30 december 2013, gehandhaafd bij besluit van 9 oktober 2014, verzoekster met ingang van 20 december 2013 (datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij uitspraak van 19 maart 2015 het beroep van verzoekster tegen het besluit van 9 oktober 2014 ongegrond verklaard.

1.2.

Bij de uitspraak waarvan herziening is verzocht heeft de Raad M.M. Wolff-van der Ven (per abuis is in de uitspraak vermeld L. Greveling-Fockens), verzekeringsarts, als deskundige benoemd. Deze deskundige heeft op basis van de beschikbare gegevens en uitgaande van een chronisch vermoeidheidssyndroom en fibromyalgie en rekening houdend met het bestaande verzekeringsgeneeskundig protocol geconcludeerd dat verzoekster beperkingen heeft voor zwaardere fysieke en ook zwaardere cognitieve belasting. Hoewel de mate waarin verzoekster zelf beperkingen in haar functioneren ervaart niet goed is te verklaren, is wegens het ontbreken van een objectiveerbare, ernstige onderliggende verklarende afwijking, het volgens de deskundige wel plausibel dat de activiteiten van verzoekster wat meer gedoseerd moeten worden waarvoor aanvullende beperkingen in de rubrieken 1, 3, 4 en 5 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) worden geadviseerd. Voor het stellen van een urenbeperking heeft de deskundige geen noodzaak gezien. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak, waarin is neergelegd dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering hem overtuigend voorkomt, heeft de Raad geoordeeld dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML van 21 februari 2019 aan de aanbevelingen van de door de Raad benoemde deskundige Wolffvan der Ven juist is vastgesteld. Met de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de voor verzoekster geselecteerde functies geschikt blijven, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid per 20 december 2013 van minder dan 35%. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.

2.1.

Verzoekster heeft aan haar herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat op grond van diverse medische wetenschappelijke onderzoeken, die als bijlagen bij het verzoek zijn gevoegd en zijn gepubliceerd in het kader van patiënten met CVS/ME, medisch geobjectiveerd is aangetoond dat de richtlijnen en grondslagen waarvan de verzekeringsartsen van het Uwv uitgaan bij de vaststelling van de belastbaarheid van verzoekster, zijn verouderd en aangescherpt moeten worden. Met deze wetenschappelijke onderzoeken is medisch objectief bewezen dat bij patiënten met CVS/ME, zoals verzoekster, het gedwongen actief zijn, waar de verzekeringsartsen van het Uwv van uitgaan, zal leiden tot een verslechtering van het ziektebeeld. Verzoekster is op (bed)rust aangewezen, zoals ook betoogd door cardioloog C.M.C. van Campen. Ook de bevindingen van Stichting CardioZorg zijn niet op juiste inhoud gewogen. Op basis van wetenschappelijke onderzoeken en bevindingen van CardioZorg is het aannemelijk dat verzoekster meer beperkingen had dan neergelegd in de FML van 3 december 2013 en zou de Raad tot een ander oordeel over de belastbaarheid van verzoekster op 20 december 2013 zijn gekomen. Voorts heeft de Raad, ondanks de door de behandelaar prof. dr. F.C. Visser gestelde diagnose en de deskundigenrapportage en de uitleg van cardioloog Van Campen ter zitting, zich achter de opvatting van de door hem ingestelde deskundige verzekeringsarts Wolff-van der Ven geschaard. Verzoekster heeft bedenkingen geuit over de onafhankelijkheid van deze deskundige, omdat zij ten tijde van de datum in geding bij het Uwv werkzaam was als verzekeringsarts bezwaar en beroep en zij ook uitgaat van de algemeen heersende visie en oude richtlijnen waarvan ook de verzekeringsartsen van het Uwv over ME/CVS uitgaan. Bovendien is deze verzekeringsarts geen deskundige op het gebied van ME/CVS. Verzoekster heeft in reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 februari 2021 een brief van cardioloog Van Campen van 9 maart 2021 ingediend. Voorts heeft verzoekster nog gewezen op een tussenuitspraak van de Raad van 8 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:29.

2.2.

Het Uwv heeft erop gewezen dat het verzoek om herziening in wezen gericht is om een – bij het rechtsmiddel van herziening niet passende – hernieuwde discussie te voeren. Onder verwijzing naar rapporten van 26 februari 2021 en 14 juni 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv opgemerkt dat naar vaste rechtspraak het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om – eventueel op basis van andere argumenten – een hernieuwde discussie over de zaak te voeren, noch om een discussie over de betrokken uitspraak te openen, maar er in beginsel toe strekt om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te redresseren. Ook de bedenking over de onafhankelijkheid van de verzekeringsarts Wolff-van der Ven is geen nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nog afgezien dat deze bedenkingen verder niet zijn onderbouwd. In wat door verzoekster bij haar verzoek om herziening is aangevoerd, heeft het Uwv geen feiten of omstandigheden aangetroffen die voldoen aan de drie in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden.

3. De Raad oordeelt als volgt.

3.1.

Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

3.2.

Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1360) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie over de betreffende uitspraak te voeren of te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte cumulatieve voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.

3.3.

De door verzoekster op 8 oktober 2020 overgelegde wetenschappelijke artikelen zijn alle gedateerd van ná de uitspraak van 16 oktober 2019 waarvan herziening wordt gevraagd. Reeds hierom wordt hiermee niet voldaan aan de genoemde voorwaarden in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 26 februari 2021 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat deze artikelen geen nieuwe medische informatie bevat die ziet op de belastbaarheid van verzoekster op de datum in geding van 20 december 2013. Met de wetenschappelijke artikelen wordt beoogd een hernieuwde discussie over de uitspraak van de Raad te voeren waarvoor het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is bedoeld.

3.4.

Het wetenschappelijk artikel over diagnose en behandeling van ME/CVS, dat bij brief van 31 maart 2021 is ingebracht, is van augustus 2019. Afgezien van de vraag of verzoekster dit rapport in de hogerberoepsprocedure al had kunnen inbrengen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 14 juni 2012 terecht opgemerkt dat in beginsel slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening kunnen leiden en dat dit artikel daaraan niet voldoet. De brief van 9 maart 2021 van cardioloog Van Campen bevat evenmin nieuwe medische informatie die betrekking heeft de situatie van verzoekster op de datum in geding. Ook met dit rapport en het beroep van verzoekster op de uitspraak van de Raad van 8 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:29, wordt beoogd een hernieuwde discussie over de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2019 te voeren.

3.5.

De bedenkingen die verzoekster heeft geuit over de door de Raad benoemde verzekeringsarts Wolff-van der Ven voldoen evenmin aan de voorwaarden in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Niet is gebleken dat verzoekster deze bedenkingen destijds bij de benoeming van deze verzekeringsarts als deskundige door de Raad niet reeds kenbaar had kunnen maken.

3.6.

Uit de overwegingen 3.1 tot en met 3.5 volgt dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.

4. Voor een veroordeling in proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.

Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022.

(getekend) M.E. Fortuin

(getekend) S.C. Scholten


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature