U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Geen bijzondere bijstand voor woonkosten. De te hoge woonkosten vloeien niet meer voort uit de bijzondere omstandigheid dat appellanten in een tijdelijke overgangssituatie verkeerden, maar uit hun keuze om niet te proberen een andere woning te vinden.

Uitspraak



20 4498 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

18 november 2020, 19/6637 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

Datum uitspraak: 25 juli 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. C.J. van der Have, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 13 juni 2022. Namens appellanten is mr. Van der Have verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.F. Jim.

OVERWEGINGEN

1. Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om woonkostentoeslag. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten wonen in een koopwoning, een gelijkvloers appartement dat bereikbaar is met een lift. In de periode waar het hier om gaat ontvingen zij aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden. Appellante werkte parttime als schoonmaakster in een school op loopafstand van het appartement. De woonkosten bedroegen € 1.110,- per maand.

1.2.

Omdat de woonkosten voor appellanten te hoog waren, heeft het college aan hen bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag toegekend en daarbij de verplichting opgelegd om te proberen andere woonruimte te vinden met lagere woonkosten (verhuisplicht). Dit is gebeurd bij besluiten van 24 december 2015 en 27 maart 2017 over de perioden van 2 november 2015 tot en met 1 november 2016 en van 2 november 2016 tot en met 1 november 2017.

1.3.

Appellanten hebben op 17 april 2019 opnieuw woonkostentoeslag aangevraagd. Het college heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 2 juli 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 november 2019 (bestreden besluit). Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten niet hebben voldaan aan de verhuisplicht en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan bijstand zou moeten worden verleend.

2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Artikel 35, eerste lid, van de PW bepaalt dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover zij niet beschikken over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de PW niet van toepassing zijn.

4.2.

Woonlasten worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten moeten in beginsel worden betaald uit het inkomen. Voor deze kosten wordt op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW alleen bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag verleend indien en voor zover de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

4.3.

Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand voor woonkosten paste het college tot 8 augustus 2020 de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2018 toe en vanaf die datum de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019. In artikel 4.3, vijfde lid, van de Beleidsregels 2018 en in artikel 4.2, vijfde lid, van de Beleidsregels 2019 staat dat het college de aanvraag om (verlenging van de) bijzondere bijstand voor woonkosten afwijst, als de belanghebbende zich niet of in onvoldoende mate heeft ingespannen om de verhuisplicht na te leven en hem dit te verwijten valt. Dit is alleen anders als sprake is van bijzondere redenen die verband houden met specifieke feitelijke omstandigheden van de belanghebbende of diens gezin.

4.4.

Vaststaat dat appellanten niet hebben voldaan aan de bij de besluiten van 24 december 2015 en 27 maart 2017 opgelegde verhuisplicht.

4.5.

Appellanten hebben aangevoerd dat het college de afwijzing van hun aanvraag ten onrechte heeft gebaseerd op de grond dat zij niet aan de eerder opgelegde verhuisplicht hebben voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.5.1.

Het college heeft het bestreden besluit niet alleen gemotiveerd met een verwijzing naar het niet-nakomen van de verhuisplicht die voortvloeit uit de Beleidsregels, maar ook met de stelling dat de te hoge woonkosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Bij de eerdere aanvragen is het college ervan uitgegaan dat dit wel zo was, omdat appellanten een overgangsperiode nodig hadden om hun woonkosten af te stemmen op hun inkomen op bijstandsniveau. Dit ligt in lijn met de vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:291), die inhoudt dat bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag is bedoeld voor een beperkte overgangsfase waarin een betrokkene de woonlasten in overeenstemming kan brengen met het inkomen.

4.5.2.

Het standpunt van het college dat die overgangsperiode na verloop van twee jaar was verstreken en dat appellanten voldoende gelegenheid hebben gehad om een minder kostbare woning te zoeken is juist. Het is aannemelijk dat na afloop van die periode de hogere woonkosten niet meer voortvloeiden uit de bijzondere omstandigheid dat appellanten in een tijdelijke overgangssituatie verkeerden, maar uit hun keuze om niet te proberen een andere woning te vinden. Hierbij is van betekenis dat zij niet hebben voldaan aan de verhuisplicht die hun bij de eerdere toekenningen van woonkostentoeslag was opgelegd.

4.6.

Appellanten hebben verder aangevoerd dat het college geen rekening heeft gehouden met de specifieke situatie van appellante en dat die situatie een reden was om toch de woonkostentoeslag toe te kennen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

4.6.1.

Het college was ermee bekend dat appellante als gevolg van polio slecht ter been is en dat het appartement gelijkvloers is, te bereiken is met een lift en op twee minuten loopafstand ligt van haar werk. Het college heeft dit meegewogen in zijn besluitvorming.

4.6.2.

Het is begrijpelijk dat appellanten gelet op hun situatie er de voorkeur aan gaven om niet te verhuizen, mede omdat de woning hun eigendom was. Maar ondanks dat mocht het college van hen verlangen dat zij zich zouden inspannen om andere woonruimte te vinden, die gelet op de specifieke situatie van appellante ook geschikt was. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het vanwege de situatie van appellante onmogelijk was om te verhuizen. Vaststaat dat zij geen enkele poging hebben gedaan om een andere, minder kostbare, geschikte woning te vinden. Ook al is er in Rotterdam bijna geen passende woonruimte te vinden, zoals op de zitting namens appellanten is betoogd, zij hadden die tenminste moeten proberen te vinden.

4.7.

Appellanten hebben verder op de zitting nog aangevoerd dat het college ten onrechte niet met hen heeft overlegd over een passende oplossing, namelijk toekenning van woonkostentoeslag onder de voorwaarde dat zij aan de verhuisplicht zouden voldoen. Zij hebben, gevraagd om een toelichting, gesteld dat zij niet hadden begrepen dat hun bij de eerdere toekenningen een verhuisplicht was opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

4.7.1.

Voorafgaand aan het afwijzingsbesluit heeft een medewerker van het college telefonisch contact opgenomen met appellanten om de situatie te bespreken. Appellant heeft laten weten dat zij niet wilden verhuizen. Mede gelet hierop had het college geen aanleiding hoeven zien voor een voorwaardelijke toekenning van woonkostentoeslag. Het had appellanten duidelijk moeten zijn dat het college aan de eerdere toekenningen van woonkostentoeslag de verplichting had verbonden dat zij zouden proberen om goedkopere woonruimte te vinden. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat zij daarvan niet op de hoogte waren. Voor een andere oplossing in de vorm van een voorwaardelijke toekenning van woonkostentoeslag was dan ook geen aanleiding.

4.8.

Mede gelet op het feit dat appellanten zelfs niet hebben geprobeerd om aan de verhuisplicht te voldoen, is het college er terecht van uitgegaan dat hun te hoge woonkosten niet meer voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden.

4.9.

Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk in tegenwoordigheid van A.F. Hulskes. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2022.

(getekend) F. Hoogendijk

(getekend) A.F. Hulskes


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature