U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verrekening van bijstand met inkomsten. Bijschrijvingen terecht aangemerkt als middelen. Het college heeft in de betalingsspecificaties de bijschrijvingen van X terecht als middelen aangemerkt en in mindering gebracht op de bijstand. Voor de verrekening was geen was herzienings- en terugvorderingsbesluit nodig. Het beleid van het college voor vrijlating van giften gold niet ten tijde van de bijschrijvingen van X en hoefde om die reden niet te worden toegepast.

Uitspraak



20 1782 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2020, 19/4533 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (college)

Datum uitspraak: 29 juni 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.J. van der Have, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Have. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.V. Volchenko.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft zich op 9 april 2018 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Het college heeft bij besluit van 10 januari 2019 aan appellant met ingang van 9 april 2018 bijstand toegekend en daarbij bepaald dat de eventuele inkomsten van appellant vanaf 1 mei 2018 op de bijstand in mindering worden gebracht. Omdat het college nog niet beschikte over inkomensgegevens heeft het aan appellant vooralsnog alleen over de periode van 9 april 2018 tot en met 30 april 2018 een voorschot verstrekt van € 400,-.

1.2.

Een medewerker van de gemeente Veenendaal , werkzaam als [functie] bij de Afdeling [afdeling] ( [functie] ), heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de inkomsten van appellant en heeft appellant verzocht om bewijsstukken in te leveren, waaronder bankafschriften. De [functie] heeft op de bankafschriften bijschrijvingen gezien op 22 augustus 2018, 12 september 2018, 19 september 2018, 27 september 2018 en op 12 oktober 2018 van telkens € 100,-, afkomstig van X . Op 28 januari 2019 heeft een gesprek met appellant plaatsgevonden. Volgens appellant zijn de bijschrijvingen aflossingen van het op 4 februari 2014 door hem aan X, een oud-collega, geleende bedrag van € 600,-. Desgevraagd heeft appellant op 10 februari 2019 enkele aanvullende bewijsstukken overgelegd, waaronder een verklaring van X van 6 februari 2019 dat hij op 4 februari 2014 € 600,- van appellant heeft geleend en dat hij de lening in zeven termijnen van € 100,- heeft terugbetaald. Volgens X was de eerste terugbetaling op 23 februari 2015 en de laatste op 11 oktober 2018.

1.3.

In een rapport van 18 februari 2019 heeft de [functie] geconcludeerd dat de bijstandsuitkering betaalbaar kan worden gesteld tot en met 31 januari 2019 en dat hierop onder andere de bijschrijvingen van X in mindering moeten worden gebracht. Bij e-mailbericht van 19 februari 2019 heeft de [functie] appellant hiervan op de hoogte gesteld. Daarnaast zijn betalingsspecificaties van 21 februari 2019 aan appellant gezonden met de berekening per kalendermaand van de uitkering over de periode van 9 april 2018 tot en met 31 januari 2019. Op de specificaties over de maanden augustus 2018, september 2018 en oktober 2018 staat de aanduiding “overige vaste inkomsten …” met daarachter onderscheidenlijk € 100, € 300,- en € 100,-. Deze bedragen zijn in mindering gebracht op de nog te betalen bijstandsuitkering.

1.4.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het e-mailbericht van 19 februari 2019 en tegen de betalingsspecificaties van 21 februari 2019. Hij heeft aangevoerd dat de bijschrijvingen van X ten onrechte als inkomsten zijn aangemerkt. Als aanvullend bewijs van de lening aan X en de terugbetaling hiervan, heeft appellant een print overgelegd van een overboeking op 4 februari 2014 van € 600,- van een bankrekening van zijn zus aan X. Ook heeft hij een verklaring van zijn zus overgelegd van 9 april 2019 dat zij namens en in opdracht van appellant op 4 februari 2014 € 600,- aan X heeft uitgeleend en dat appellant in die periode zijn geldzaken met haar afstemde.

1.5.

Bij besluit van 3 september 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aannemelijk heeft gemaakt dat met de bijschrijvingen van X een lening is afgelost.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Appellant heeft aangevoerd dat het college heeft verzuimd een herzienings- of terugvorderingsbesluit te nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

4.1.1.

Anders dan appellant meent is de bijstand niet onvoorwaardelijk toegekend. In het toekenningsbesluit van 10 januari 2019 is bepaald dat eventuele inkomsten op de uitkering in mindering worden gebracht. In de betalingsspecificaties heeft het college de uit te betalen bedragen berekend. Daarbij heeft het college de hoogte van de inkomsten kunnen bepalen. Voor een herzienings- en terugvorderingsbesluit bestond geen aanleiding.

4.2.

Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of het college in de betalingsspecificaties de bijschrijvingen van X terecht als middelen heeft aangemerkt.

4.2.1.

Bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden op een bankrekening van een bijstandsontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW . Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW . Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450).

4.2.2.

Zoals vermeld onder 4.2.1 geldt als uitgangspunt dat bedragen die door derden zijn overgemaakt op een bankrekening van een bijstandsontvanger worden beschouwd als voor de bijstand in aanmerking te nemen middelen. Het is dan, anders dan appellant betoogt, aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in zijn geval geen sprake is van dergelijke middelen. Appellant is hierin niet geslaagd.

4.2.3.

Dat het college verklaringen van appellant over bijschrijvingen van zijn ouders en over bijschrijving van een bedrag van € 38,27 aannemelijk heeft geacht betekent, anders dan appellant lijkt te betogen, niet dat ook de verklaringen over bijschrijvingen van X aannemelijk zijn. Appellant heeft het bestaan van de gestelde lening aan X niet aannemelijk gemaakt. Voor deze conclusie is van belang dat een schriftelijke leningsovereenkomst ontbreekt, dat de overschrijving op 4 februari 2014 van € 600,- aan X niet van de bankrekening van appellant is gedaan maar van die van zijn zus en dat de overschrijvingen van X aan appellant, met uitzondering van de overschrijving op 24 februari 2015, zonder nadere omschrijving zijn gedaan. Bij de overschrijving op 24 februari 2015 staat “Omdat ik van je hou XXX”. Deze tekst duidt niet op terugbetaling van een lening. De verklaring van X is bovendien niet eenduidig nu € 600,- zou zijn geleend en € 700,- terugbetaald. Aan deze verklaring en aan die van de zus van appellant kan ook verder niet de betekenis worden toegekend die appellant daaraan gehecht wil zien omdat deze verklaringen achteraf zijn opgesteld en niet met controleerbare stukken zijn onderbouwd. Ten slotte maken ook de eigen schulden van appellant in 2014 dat het niet aannemelijk is dat hij op dat moment een bedrag van € 600,- aan een ander uitleent.

4.3.

Appellant heeft ter zitting nog een beroep gedaan op beleid dat inmiddels geldt voor vrijlating van giften. Volgens appellant heeft dit beleid, bij het ontbreken van overgangsrecht, onmiddellijke werking.

4.3.1.

Volgens de op 13 juli 2021 vastgestelde en op 2 november 2021 in werking getreden ‘Beleidsregels vrijlating giften Participatiewet gemeente Veenendaal’ (beleidsregels) worden giften tot een bedrag van maximaal € 1.200,- per jaar niet tot de middelen gerekend en vrijgelaten.

4.3.2.

In deze situatie komt betekenis toe aan de vaste jurisprudentie van de Raad (uitspraak van 21 april 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT4358) omtrent de zogenoemde temporele werking van wetgeving, waarin de rechten en verplichtingen van een belanghebbende centraal staan. Op grond van deze jurisprudentie dienen, indien bij verandering van wetgeving geen specifieke bepalingen van overgangsrecht zijn gegeven, de rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel te worden beoordeeld naar de wetgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de rechten en verplichtingen betrekking hebben. Dit betekent dat wanneer een vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving gelegen datum of tijdvak (opnieuw) wordt beoordeeld, daarbij de oude bepalingen inzake rechten en verplichtingen van een belanghebbende in beginsel van toepassing blijven. Hieruit volgt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het beleid niet gold ten tijde van de bijschrijvingen van X en om die reden niet hoeft te worden toegepast.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van A.F. Hulskes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022.

(getekend) M. van Paridon

(getekend) A.F. Hulskes


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature