U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Anders dan de rechtbank acht de Raad het medisch onderzoek van het Uwv wel onzorgvuldig. De enkele conclusie dat de ziektewetclaim van appellant niet plausibel is omdat hij geen duidelijkheid over de oorzaak van zijn klachten heeft kunnen geven – wat daarvan ook zij –, is onvoldoende dragend voor de weigering van het ziekengeld. Het ligt op de weg van de verzekeringsarts en de medewerker ZW om in een geval als hier aan de orde door te vragen dan wel (anderszins) nader onderzoek te doen naar het (moment van het) ontstaan, de aard en oorzaak van de klachten waarmee appellant zich heeft ziek gemeld. Het Uwv wordt daarom opgedragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.

Uitspraak



21 3808 ZW

Datum uitspraak: 9 juni 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 september 2021, 20/3127 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Berkel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Een aanvullend hogerberoepschrift is ingediend door mr. V.C.D. Klaassen, advocaat.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 28 april 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klaassen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is tot 31 maart 2020 werkzaam geweest als rental sales agent voor 38 uur per week. Vanaf 1 april 2020 ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft zich op 29 juni 2020 vanuit de WW ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten.

1.2.

Op 30 juli 2020 heeft een verzekeringsarts appellant telefonisch gesproken. Deze arts heeft geoordeeld dat appellant niet goed kan onderbouwen wat hem voor zijn werk als rental sales agent arbeidsongeschikt maakt. De klachten die appellant heeft benoemd bestaan namelijk al langere tijd en appellant heeft hier bovendien ook mee gewerkt. Verder is het voor deze arts niet goed duidelijk welke beperkingen appellant door zijn psychische klachten zou ervaren. Daarom heeft hij de ziektewetclaim van appellant niet plausibel geacht.

1.3.

Bij besluit van 12 augustus 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant op 29 juni 2020 arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk en dat hij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).

1.4.

Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 september 2020 ten grondslag. Deze arts heeft geconcludeerd dat hij vanwege de in bezwaar geconstateerde inconsistenties geen ander standpunt inneemt dan de primaire verzekeringsarts.

2.1.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

2.2.

Ook de rechtbank heeft het opvallend gevonden dat appellant pas in de bezwaarfase heeft gemeld dat zijn rugklachten zijn veroorzaakt doordat hij op 28 juni 2020 bij het tillen van een wasmachine door zijn rug is gegaan. Volgens de rechtbank kan uit het gesprek van appellant met de primaire verzekeringsarts op 30 juli 2020 namelijk worden afgeleid dat de rugklachten van appellant al tijdens de werkzaamheden als rental sales agent aanwezig waren. Destijds heeft appellant namelijk verklaard dat hij sinds ongeveer een jaar last van zijn rug heeft, dat hij voor zijn rugklachten zijn nieuwe huisarts heeft geraadpleegd en dat deze huisarts pijnstillers heeft voorgeschreven. Het Uwv heeft deze inconsistenties terecht gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het aan appellant is om voldoende duidelijkheid te geven over de vraag waardoor en wanneer de door hem geclaimde klachten zijn ontstaan.

2.3.

Ook met de in de beroep ingediende stukken heeft appellant volgens de rechtbank die duidelijkheid niet gegeven. Uit de stukken van de huisarts en de fysiotherapeut blijkt slechts dat appellant zich op 14 juli 2020 bij zijn huisarts heeft gemeld met lage rugklachten en dat hij vanaf 30 juli 2020 voor die klachten bij de fysiotherapeut onder behandeling was. De rechtbank heeft erop gewezen dat appellant volgens het journaal van de huisarts al twee jaar rugklachten had, een ‘rugprogramma’ heeft gevolgd, waarna het beter ging, en daarna weer een terugval had. In het journaal van de huisarts is echter niet vermeld waardoor en vanaf wanneer appellant deze terugval had. Ook uit de informatie van de fysiotherapeut is dat niet gebleken.

2.4.

Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat niet duidelijk is waarom de door appellant geclaimde psychische klachten hem in de weg stonden aan het verrichten van zijn arbeid. Daarbij heeft de rechtbank met name van belang geacht dat appellant zich niet met psychische klachten bij zijn huisarts heeft gemeld, ook niet op 14 juli 2020. Uit de gedingstukken blijkt wel dat appellant pas veel later en wel op 24 november 2020 bij de praktijkondersteuner GGZ een afspraak had. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze afspraak verband hield met de door hem vanaf 29 juni 2020 geclaimde psychische klachten.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij vanaf 29 juni 2020 niet in staat was om arbeid te verrichten vanwege hevige rugklachten die ‘ineens’ zijn veroorzaakt doordat hij op 28 juni 2020 door zijn rug is gegaan tijdens het tillen van een wasmachine. Die klachten bestonden niet voor 28 juni 2020, dus ook niet in zijn werk als rental sales agent. De verzekeringsarts en de medewerker ZW van het Uwv hebben bij de gevoerde telefoongesprekken ten onrechte niet doorgevraagd naar het ontstaan van zijn rugklachten. In bezwaar heeft hij de directe oorzaak van zijn klachten waarvoor hij zich op 29 juni 2020 heeft ziek gemeld wel aan het Uwv kenbaar gemaakt en in beroep heeft hij dat met stukken onderbouwd. De communicatie over de oorzaak van zijn klachten doet volgens appellant niets af aan zijn hevige rugklachten op de datum van ziekmelding. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat hij bij zijn werk als rental sales agent geen last had van psychische klachten maar dat deze zijn ontstaan door de moeilijkheden die hij had bij het aanvragen van een uitkering en zijn verhuizing.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft zich onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsartsen van 30 juli 2020 en 4 februari 2021 op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek wel zorgvuldig is geweest. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv toegelicht dat ziekmeldingen als hier aan de orde (een dag voor het einde van de WW-uitkering) door het Uwv extra kritisch worden bekeken.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de rechtsoverweging 4 van de aangevallen uitspraak.

4.2.

In geschil is of de rechtbank juist heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellant per 29 juni 2020 een ZW-uitkering toe te kennen omdat appellant arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werk.

4.3.

Anders dan de rechtbank acht de Raad het medisch onderzoek van het Uwv wel onzorgvuldig. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.4.

Appellant heeft op de vragenlijst van het Uwv van 4 juli 2020 vermeld dat hij zwaar overspannen was en zware rugklachten had. Tijdens een telefoongesprek met een medewerker ZW van het Uwv op 14 juli 2020 heeft appellant naar voren gebracht dat zijn klachten als gevolg van een ernstig ongeluk twee jaar geleden ‘ineens’ weer terug waren, dat hij tevergeefs contact heeft opgenomen met zijn oude huisarts omdat die niet meer werkzaam is, dat hij een nieuwe huisarts heeft gebeld die het dossier nodig had van zijn oude huisarts en dat hij de fysiotherapeut heeft gebeld maar nog geen afspraak heeft gemaakt vanwege een wachtlijst. Verder blijkt uit de brief van de behandelend fysiotherapeut van 14 oktober 2020 en de afsprakenkaart die hij op 20 augustus 2020 naar het Uwv heeft gestuurd dat appellant sinds 30 juli 2020 bij hem onder behandeling is wegens lage rugklachten met bewegingsbeperkingen waardoor appellant flink beperkt in activiteiten van het dagelijks leven (ADL), zitten, lopen, tillen en bukken.

4.5.

Het voorgaande overziend, had het – ook omdat appellant heeft gemeld dat hij psychische klachten heeft – op de weg van de primaire verzekeringsarts gelegen om bij appellant door te vragen dan wel nader onderzoek te doen naar het ontstaan en de aard van de kennelijk acuut ontstane (en verergerde) rugklachten. De enkele conclusie dat de ziektewetclaim van appellant niet plausibel is omdat hij geen duidelijkheid over de oorzaak van zijn klachten heeft kunnen geven – wat daarvan ook zij –,is onvoldoende dragend voor de weigering van het ziekengeld. Ook in bezwaar, toen appellant nader te kennen had gegeven dat zijn rugklachten op 29 juni 2020 ‘ineens’ waren ontstaan door een vertilling (tijdens zijn verhuizing) bij het dragen van een wasmachine op 28 juni 2020, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep (volgens zijn rapport van 24 september 2020) wegens inconsistenties niet tot een ander standpunt gekomen. Weliswaar heeft deze arts tijdens de hoorzitting in bezwaar van 24 september 2020 telefonisch contact gehad met de behandelend fysiotherapeut maar uit het daaromtrent opgemaakte verslag valt niet op te maken dat is doorgevraagd naar de mogelijke oorzaak en aard van de rugklachten dan wel het moment van ontstaan daarvan. Dat het Uwv stelt dat daarmee geen dan wel onvoldoende duidelijkheid is verkregen over de ziekmelding van appellant op 29 juni 2020, is in dit geval en onder deze omstandigheden het Uwv zelf aan te rekenen. Het ligt op de weg van de verzekeringsarts en de medewerker ZW om in een geval als hier aan de orde door te vragen dan wel (anderszins) nader onderzoek te doen naar het (moment van het) ontstaan, de aard en oorzaak van de klachten waarmee appellant zich heeft ziek gemeld.

4.6.

Gelet op het voorgaande kan bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand blijven. Dit betekent dat aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep gegrond worden verklaard. Het Uwv wordt daarom opgedragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.

5. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.

6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) en op € 1.518,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting), in totaal € 3.036,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 29 september 2020;

- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.036,-;

- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2022.

(getekend) J.P.M. Zeijen

(getekend) C.G. van Straalen


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature