U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Herziening en terugvordering van bijstand. X ontving studiefinanciering.

Appellant ontving samen met X gezinsbijstand. Zij hebben niet gemeld dat X studiefinanciering ontving. Het college heeft de bijstand van appellant herzien en teruggevorderd. Appellant kan zich niet met succes beroepen op onbekendheid met de financiële situatie van X, omdat zij gezinsbijstand ontvingen. Dat dit, zoals appellant stelt, achteraf eigenlijk niet had gemoeten doet daaraan niets af.

Uitspraak



20 2736 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 juni 2020, 19/1581 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)

Datum uitspraak: 3 mei 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.J.E. Verschuren, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via videobellen op 22 maart 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verschuren. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C. Graper-Hanneman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving tot 15 januari 2017 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet (PW). Begin januari 2017 heeft appellant op een wijzigingsformulier vermeld dat hij op 2 januari 2017 is verhuisd naar een ander adres. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de gemeente Kerkrade op 16 januari 2017 een gesprek met appellant gevoerd. Tijdens dat gesprek heeft appellant de huurovereenkomst overgelegd. Daaruit bleek dat appellant samen met X, zijn vriendin, met ingang van 1 januari 2017, een huurovereenkomst voor adres Y is aangegaan. X ontving tot 15 januari 2017 ook bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Bij afzonderlijke besluiten van 19 januari 2017 en 7 april 2017 heeft het college appellant en X meegedeeld dat de verhuizing en samenwoning gevolgen heeft voor hun bijstandsuitkeringen en dat hun alleenstaandenbijstand met ingang van 15 januari 2017 wordt omgezet naar bijstand naar de norm voor gehuwden. Tegen deze besluiten hebben appellant en X geen bezwaar gemaakt.

1.2.

X heeft op 12 april 2017 voor zichzelf de huurovereenkomst van de woning op adres Y opgezegd. Naar aanleiding hiervan heeft de Stichting [stichting] X bij brief van 13 april 2017 meegedeeld dat haar huurcontract met ingang van 13 april 2017 wordt beëindigd en dat de huur van de woning op adres Y wordt voortgezet door appellant. Bij afzonderlijke besluiten van 9 mei 2017 en 7 juni 2017 heeft het college appellant en X meegedeeld dat hun bijstand met ingang van 13 april 2017 wordt omgezet naar bijstand naar de norm voor een alleenstaande.

1.3.

De sociale recherche heeft in december 2017 een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant en X en geconcludeerd dat zij opnieuw een gezamenlijke huishouding zijn gaan voeren. Naar aanleiding daarvan heeft het college de bijstand van appellant en de bijstand van X met ingang van 15 december 2017 beëindigd. Appellant en X hebben daarop gezamenlijk bijstand naar de norm voor gehuwden aangevraagd. Na onderzoek naar onder meer de financiële situatie van appellant en X heeft het college hen per die datum bijstand naar die norm toegekend. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat X in de periode van 1 augustus 2016 tot 1 oktober 2018 studiefinanciering had ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft een medewerker van de gemeente Kerkrade een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan X verleende bijstand in de periodes dat zij bijstand naar de norm voor een alleenstaande ontving en naar de rechtmatigheid van de aan appellant en X in de periode van 15 januari 2017 tot en met 12 april 2017 verleende bijstand naar de norm voor gehuwden. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een ongedateerde rapportage.

1.4.

De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 10 december 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 mei 2019 (bestreden besluit), de bijstand van appellant over de periode van 15 januari 2017 tot en met 12 april 2017 (periode in geding) te herzien en de over die periode teveel verleende bijstand tot een bedrag van € 2.544,05 van appellant terug te vorderen. Aan de besluitvorming heeft het college, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. X heeft in de periode in geding studiefinanciering ontvangen. Hiervan is niet tijdig melding gemaakt. Appellant kan verantwoordelijk en aansprakelijk worden gehouden voor de schending van de inlichtingenverplichting door X. Hierbij is niet relevant dat appellant niet heeft geweten van deze schending. Ook het feit dat hij geen profijt heeft gehad van de ontvangen studiefinanciering doet hier niet aan af.

1.5.

Bij besluit van 10 december 2018 heeft het college de bijstand van X over diverse periodes herzien, waaronder over de bijstand over de periode in geding, en de over die periodes teveel verleende bijstand van X teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 20.378,57, met inbegrip van het ook van appellant teruggevorderde bedrag van € 2.544,05. X heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder het college.

“4.1. Het betoog van eiser dat hem geen schending van de inlichtingenverplichting kan worden tegengeworpen, aangezien hij niet op de hoogte was van de genoten studiefinanciering van [X], slaagt niet. Niet in geschil is dat eiser en [X] in de hier te beoordelen periode van 15 januari 2017 tot en met 12 april 2017 gezinsbijstand hebben ontvangen. Dat dit, zoals eiser stelt, achteraf eigenlijk niet had gemoeten doet daaraan, wat daarvan verder ook zij, niets af. Eiser en [X] hebben tegen het besluit waarbij gezinsbijstand is toegekend geen rechtsmiddelen aangewend en evenmin om herziening daarvan gevraagd. Dit betekent dat de rechtbank van de juistheid van dit besluit uitgaat. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:953 en 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2161) worden in geval van gezinsbijstand de beide in de gezinsbijstand begrepen partners als een eenheid gezien wat hun aanspraken en verplichtingen op grond van de PW betreft. Daarom kan geen van beide in de gezinsbijstand begrepen partners zich met succes beroepen op onbekendheid met activiteiten en de financiële situatie van de ander. Het betoog van eiser treft reeds daarom geen doel. [...]

4.3.

Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw is verweerder gehouden de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Ingevolge artikel 58, achtste lid, van de Pw kan verweerder besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Dringende redenen kunnen naar vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.

4.4.

De rechtbank overweegt dat wat eiser heeft aangevoerd geen dringende reden oplevert. Dat eiser geen profijt heeft gehad van de inkomsten uit studiefinanciering maakt niet dat de terugvordering voor hem sociaal onaanvaardbare gevolgen heeft. Met betrekking tot de financiële consequenties wijst de rechtbank op de bescherming van de beslagvrije voet bij de invordering. Eiser heeft in dat verband ook niet gesteld dat de invordering die thans plaatsvindt tot problemen heeft geleid.”

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in beroep heeft hij de volgende gronden aangevoerd. Hem kan niet worden tegengeworpen dat hij de inlichtingenverplichting geschonden heeft. In zijn geval bestaat aanleiding af te wijken van de rechtspraak dat bij gezinsbijstand de beide partners als een eenheid worden gezien. In de periode in geding was namelijk geen sprake van een leefeenheid omdat appellant en X niet samenwoonden, de ontvangen bijstand werd gesplitst tussen appellant en X en zij geen inzage hadden in elkaars inkomsten en lasten. Er zijn dringende redenen om van terugvordering af te zien gelet op de slechte financiële situatie van appellant.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.

4.2.

Wat appellant daarnaast heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de vaste rechtspraak waarnaar de rechtbank in rechtsoverweging 4.1 van de aangevallen uitspraak heeft verwezen. De enkele stelling dat appellant en X feitelijk niet samenwoonden, de ontvangen bijstand werd gesplitst en zij geen inzage hadden in elkaars inkomsten en lasten is daarvoor onvoldoende. Als appellant van mening was dat ten onrechte met ingang van 15 januari 2017 gezinsbijstand was verleend, omdat van samenwonen feitelijk geen sprake was, dan had het op zijn weg gelegen om bezwaar te maken tegen het omzettingsbesluit van 19 januari 2017. Maar hij heeft tegen de verlening van die gezinsbijstand geen bezwaar gemaakt.

4.3.

Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2022.

(getekend) W.F. Claessens

De griffier is verhinderd te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature