Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Het Uwv heeft in reactie op de vraagstelling van de Raad het primaire en secundaire standpunt verlaten, maar het tertiaire standpunt gehandhaafd. Met dat tertiaire standpunt stelt het Uwv dat het recht op WW-uitkering van appellant vanaf 3 oktober 2016 niet is vast te stellen. Op deze wijziging van standpunt heeft appellant niet gereageerd. Appellant heeft het Uwv niet op de hoogte gesteld van zijn werkzaamheden voor [bedrijf B.V. 2] of [bedrijf B.V. 1]. Ter zitting heeft appellant over de activiteiten van en voor [bedrijf B.V. 1] niets inhoudelijks kunnen toelichten. Een beredeneerde schatting van de omvang of de inkomsten uit die werkzaamheden is onder deze omstandigheden niet te maken. Om die reden kon het Uwv zich op het standpunt stellen dat het recht op WW niet is vast te stellen. De uitkering is daarom terecht vanaf 3 oktober 2016 ingetrokken. Het hoger beroep slaagt in zoverre niet. De aangevallen uitspraak zal, met verbetering van gronden, worden bevestigd. Er is, gelet op de wijziging van het standpunt van het Uwv aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten en tot vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht.

Uitspraak



19 886 WW

Datum uitspraak: 22 april 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

16 januari 2019, 18/1669 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.T. Leigh, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft schriftelijke vragen voorgelegd aan het Uwv. Het Uwv heeft daarop een reactie gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021, deels via beeldbellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Leigh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.

Aan appellant was vanaf 20 april 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Appellant ontleende deze uitkering aan een dienstverband als verkoper bij [werkgever B.V.] ([werkgever B.V.]). Op 7 maart 2016 heeft het Uwv de uitkering stopgezet omdat appellant is gaan werken.

1.2.

Op 7 november 2016 heeft appellant een aanvraag gedaan om herleving van de WWuitkering. Op de aanvraag heeft appellant vermeld dat hij op 1 maart 2016 in dienst was getreden van [werkgever B.V.] en dat per 1 juli 2016 de inkomsten zijn gestopt. Het Uwv heeft de WW-uitkering vanaf 3 oktober 2016 voortgezet.

1.3.

[werkgever B.V.] is op 14 februari 2017 failliet verklaard. Uit het eerste faillissementsverslag van de curator van Bali Inverstments bleek dat [werkgever B.V.] in verband kan worden gebracht met een aantal andere bedrijven dat zich bezig hield met beleggingsfraude. Appellant was ten tijde van het uitspreken van het faillissement nog bestuurder van het bedrijf. Daarom was het voor het Uwv de vraag of de arbeidsverhouding tussen [werkgever B.V.] en appellant was beëindigd en of deze arbeidsverhouding wel als dienstbetrekking kon worden gekwalificeerd. Dit heeft geleid tot een onderzoek waarbij onder meer appellant op 11 september 2017 is gehoord. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 3 oktober 2017 (onderzoeksrapport).

1.4.

Op basis van de bevindingen uit het onderzoeksrapport heeft het Uwv geconcludeerd dat appellant voor de WW niet als werknemer wordt beschouwd omdat er geen gezagsverhouding was tussen appellant en [werkgever B.V.]. Bij besluit van 24 oktober 2017 is de WW-uitkering daarom per 3 oktober 2016 ingetrokken. Bij besluit van 1 november 2017 heeft het Uwv de in verband daarmee ten onrechte betaalde WW-uitkering over de periode van 3 oktober 2016 tot en met 1 oktober 2017 ten bedrage van € 16.719,38 bruto van appellant teruggevorderd.

1.5.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 24 oktober 2017 en 1 november 2017. Bij beslissing op bezwaar van 16 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv die bezwaren ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij primair het standpunt ingenomen dat appellant niet in een dienstbetrekking tot [werkgever B.V.] werkzaam is geweest, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende vereisten van arbeid, loon en een gezagsverhouding. Subsidiair heeft het Uwv gesteld dat als wél een dienstbetrekking moet worden aangenomen, appellant niet werkloos is geworden. De arbeidsovereenkomst is volgens het Uwv niet rechtsgeldig per 1 augustus 2016 geëindigd. Als tertiair standpunt heeft het Uwv vastgesteld dat appellant op 20 september 2016, vlak voor de herlevingsdatum van de WW-uitkering, via [bedrijf B.V. 1] ([bedrijf B.V. 1]), waarvan appellant directeur grootaandeelhouder was, [bedrijf B.V. 2] ([bedrijf B.V. 2]) heeft opgericht en werkzaamheden als zelfstandige is gaan verrichten. Appellant heeft na 3 oktober deze zelfstandige werkzaamheden niet aan het Uwv medegedeeld. Appellant wilde over deze werkzaamheden tijdens het verhoor op

11 september 2017 geen verklaring afleggen. Om die reden kan het Uwv het recht op WWuitkering niet vaststellen, zodat appellant met toepassing van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW geen recht heeft op een uitkering vanaf 3 oktober 2016. Het Uwv heeft ten slotte overwogen dat er geen dringende redenen zijn om geheel of gedeeltelijk van de intrekking of terugvordering af te zien.

2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak is dat beroep ongegrond verklaard.

2.1.

De rechtbank heeft, onder verwijzing naar rechtspraak van de Hoge Raad en de Raad, overwogen dat ten aanzien van de vraag of tussen een natuurlijk persoon en een rechtspersoon een gezagsverhouding bestaat een formele benadering dient te worden gehanteerd. Om die reden heeft de rechtbank een gezagsverhouding aangenomen. Appellant was immers benoemd als enig bestuurder van [werkgever B.V.] en stond onder het gezag van de aandeelhoudersvergadering. Ten aanzien van de voorwaarde van de verplichting tot loonbetaling heeft de rechtbank geoordeeld dat hieraan niet wordt voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank konden de aan appellant betaalde bedragen niet als een reële contraprestatie voor de door appellant in de betreffende periode verrichte werkzaamheden worden aangemerkt. Omdat de rechtbank het primaire standpunt dat is neergelegd in het bestreden besluit heeft onderschreven is de rechtbank niet toegekomen aan een beoordeling van het subsidiare en het tertiare standpunt.

2.2.

De rechtbank zag geen aanleiding om te concluderen dat sprake was van een dringende reden. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat diens psychische problematiek het gevolg is van de terugvordering. Verder heeft de rechtbank er op gewezen dat appellant niet beschikt over aflossingscapaciteit en dat nog niet tot invordering is overgegaan.

3.1.

De gronden in hoger beroep komen er allereerst op neer dat appellant stelt dat wel sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. Uit de arbeidsovereenkomst die in bezwaar is overgelegd volgt dat een loonbetaling van € 5.000,- bruto is overeengekomen, exclusief bonussen en vakantietoeslag. Uit het overzicht van bankafschriften volgt bovendien dat consequent een dergelijk bedrag op rekening van appellant is overgeboekt. De overige bedragen die zijn overgeboekt, betreffen declaraties die appellant vanaf zijn eigen rekening voor de onderneming heeft voorgeschoten. Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van het Uwv stelt appellant dat het feit dat hij als bestuurder niet is uitgeschreven uit het register van de Kamer van Koophandel niet afdoet aan de arbeidsrechtelijke situatie. Appellant kon ook zowel als bestuurder als als werknemer de vaststellingsovereenkomst ondertekenen. Het onderliggende besluit van de aandeelhouders is volgens appellant mondeling genomen. Ten aanzien van het tertiaire standpunt heeft appellant gesteld dat, zoals hij tijdens het verhoor te kennen heeft gegeven, [bedrijf B.V. 2] geen activiteiten heeft verricht en [bedrijf B.V. 1] een lege vennootschap is, die geen activiteiten verricht. Uit het onderzoeksrapport vloeit volgens appellant niet voort dat hij inkomsten heeft genoten uit één van beide vennootschappen, terwijl wel de bankrekening van [bedrijf B.V. 1] is gecontroleerd.

3.3.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het Uwv heeft in reactie op de vraagstelling van de Raad het primaire en secundaire standpunt verlaten, maar het tertiaire standpunt gehandhaafd. Met dat tertiaire standpunt stelt het Uwv dat het recht op WW-uitkering van appellant vanaf 3 oktober 2016 niet is vast te stellen. Op deze wijziging van standpunt heeft appellant niet gereageerd.

4.2.1.

Op grond van artikel 25 van de WW is de werknemer verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.

4.2.2.

Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW herziet het Uwv een besluit tot toekenning van een uitkering of trekt het dat in indien het niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.

4.3.

Appellant is min of meer gelijktijdig met het wederom intreden van de werkloosheid in oktober 2016 activiteiten bij [bedrijf B.V. 2] begonnen. Dat heeft appellant gedaan door tussenkomst van [bedrijf B.V. 1], een vennootschap waarvan hij enig aandeelhouder is. Over de aard en omvang van die werkzaamheden en de daarmee gemoeide inkomsten heeft hij niets willen verklaren, anders dan dat er geen activiteiten waren in [bedrijf B.V. 2]. Uit de bancaire gegevens blijkt evenwel dat er vanaf oktober 2016 diverse transacties voor of door [bedrijf B.V. 1] werden verricht, waarbij soms ook aanzienlijke geldsommen waren betrokken. Verder is er een prospectus voor [bedrijf B.V. 2] uitgebracht, gedateerd november 2016. Voorts blijkt uit de gegevens van de Kamer van Koophandel dat [bedrijf B.V. 1] één werknemer had. Appellant heeft het Uwv niet op de hoogte gesteld van zijn werkzaamheden voor [bedrijf B.V. 2] of [bedrijf B.V. 1]. Ter zitting heeft appellant over de activiteiten van en voor [bedrijf B.V. 1] niets inhoudelijks kunnen toelichten. Een beredeneerde schatting van de omvang of de inkomsten uit die werkzaamheden is onder deze omstandigheden niet te maken. Om die reden kon het Uwv zich op het standpunt stellen dat het recht op WW niet is vast te stellen. De uitkering is daarom terecht vanaf 3 oktober 2016 ingetrokken.

4.7.

Het hoger beroep slaagt in zoverre niet. De aangevallen uitspraak zal, met verbetering van gronden, worden bevestigd.

5. Er is, gelet op de wijziging van het standpunt van het Uwv aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten en tot vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht. De proceskosten worden bepaald op de kosten van rechtsbijstand in beroep van € 1.068,- en in hoger beroep van € 1.068,-, totaal daarom € 2.136,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

bevestigt de aangevallen uitspraak;

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.136,-;

bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 174,-vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en A.I. van der Kris en F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2021.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) V.M. Candelaria


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature