Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep in essentie de door haar in beroep aangevoerde gronden heeft herhaald. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak in voldoende mate aan de orde gesteld en gemotiveerd verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt deze tot de zijne. De door appellante ingezonden nadere stukken - die zich deels reeds in het dossier bevonden - en de ter zitting daarop gegeven toelichting geven geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De Raad is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat L niet adequaat is omgegaan met de melding van pestgedrag - wat daar verder van zij - door appellante in oktober 2016, laat staan dat hierin bevestiging kan worden gezien voor haar standpunt dat zij vervolgens op een zijspoor is gezet met het ontwikkeltraject. Nu ook de Raad oordeelt dat het bestuur bevoegd was om appellante op de primaire ontslaggrond te ontslaan en in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, behoeft de subsidiaire ontslaggrond geen bespreking meer. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

Uitspraak



19 3233 AW

Datum uitspraak: 7 januari 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2019, 18/6756 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het bestuur van de rechtbank Midden-Nederland (bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.I. Dekkers, advocaat, drs. E. Jonasse en mr. drs. S. Lanshage.

OVERWEGINGEN

1.1.

Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.

1.2.

Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende.

1.3.

Appellante was sinds 1 maart 1989 werkzaam bij thans de rechtbank [rechtbank] , laatstelijk in de functie van [functie] . Vanaf 1 januari 2011 is appellante werkzaam geweest bij de [sector 1] . Vanwege een onwerkbare situatie tussen haar en haar toenmalige leidinggevende, is appellante per 26 juni 2012 overgeplaatst naar de sector [sector 2] . Nu daar niet permanent plaats voor haar was, is appellante ingaande 1 januari 2013 overgeplaatst naar de sector [sector 3] .

1.4.

Nadat haar leidinggevende, teamvoorzitter L had vastgesteld dat het functioneren van appellante op onderdelen voldoende en op onderdelen onvoldoende was, is een zogeheten ontwikkeltraject opgesteld en op 24 augustus 2017 onderscheidenlijk 1 september 2017 ondertekend door appellante en L. In het kader daarvan hebben op 22 september 2017, 27 oktober 2017, 24 november 2017 en 8 december 2017 evaluatiegesprekken plaatsgevonden. Bij brief van 15 december 2017 heeft L aan appellante meegedeeld dat hem in de met appellante gevoerde gesprekken duidelijk is geworden dat zij met het ingezette ontwikkeltraject niet verder zullen komen. L heeft daarom het ontwikkeltraject beëindigd en aangekondigd dat hij in januari 2018 nieuwe (reguliere) resultaatsafspraken met appellante wil maken.

1.5.

In een e-mail van 15 januari 2018 heeft appellante aan L te kennen gegeven dat zij met ingang van 22 januari 2018 acht weken vakantieverlof wil opnemen. L heeft daarop aangegeven dat zij met ingang van 5 februari 2018 drie weken vakantieverlof kan opnemen en dat hij voor 5 februari 2018 met appellante in gesprek wil over de reguliere resultaatafspraken. In reactie daarop heeft appellante op 18 januari 2018 in een e-mail aan L haar boosheid en onvrede geuit. Deze e-mail heeft zij vervolgens doorgestuurd naar een aantal collega’s. Aansluitend heeft zij zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft op 22 januari 2018 vastgesteld dat geen sprake is van ziekte of gebrek maar van een arbeidsconflict.

1.6.

Bij brief van 7 februari 2018 heeft het bestuur aan appellante het voornemen kenbaar gemaakt om haar eervol ontslag te verlenen wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door haar beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Tevens is het op 31 januari 2018 verleende buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verlengd tot 22 maart 2018, de datum waarop het zienswijzegesprek zou plaatsvinden. Bij brief van 5 maart 2018 is appellante meegedeeld dat het ontslagvoornemen ook wordt gebaseerd op duurzaam verstoorde arbeidsverhoudingen. Appellante heeft bij brieven van 8 februari 2018, 6 maart 2018 en 9 maart 2018 haar zienswijze gegeven.

1.7.

Bij besluit van 26 juni 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 november 2018 (bestreden besluit), heeft het bestuur appellante met ingang van 1 september 2018 ontslag verleend, primair op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door haar beklede ambt anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken en subsidiair op grond van artikel 99, eerste lid, van het ARAR wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Aan de primaire ontslaggrond is ten grondslag gelegd dat appellante inhoudelijk en vanwege haar houding en gedrag ongeschikt is voor het vervullen van haar functie. De kwaliteit en kwantiteit van haar werkzaamheden zijn onder de maat. Waar het om houding en gedrag gaat, is appellante niet bereid of in staat feedback van collega’s te ontvangen. Zij laat zich niet aanspreken op haar functioneren en toont conflicterend en grensoverschrijdend gedrag. Daarmee geeft zij er blijk van niet te beschikken over de voor haar functie van [functie] vereiste vaardigheden, kwaliteiten, mentaliteit, houding en gedrag. Appellante heeft een conflictueuze manier van samenwerken en haar gedrag is defensief en gezagsondermijnend. Die houding en dat gedrag verhinderen samenwerking in het belang van een goede afdoening van zaken. Appellante ondermijnt daarmee bovendien een goede cultuur in de rechtbankorganisatie.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat het bestuur bevoegd was om appellante op de primaire ontslaggrond te ontslaan en dat het bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Daartoe is het volgende - samengevat weergegeven - overwogen.

Het bestuur heeft in het ontslagvoornemen, in het besluit van 26 juni 2018 en in het bestreden besluit tal van concrete gedragingen van appellante in de periode vanaf 2012 genoemd op grond waarvan de conclusie kan worden getrokken dat appellante inhoudelijk en qua houding en gedrag ongeschikt is voor haar functie. Het bestuur heeft de toedracht van deze gedragingen voldoende beschreven. Appellante heeft haar stelling dat al deze gedragingen onjuist en/of onvolledig in e-mails, verslagen en brieven zijn vastgelegd, in het geheel niet aannemelijk gemaakt.

Appellante is herhaaldelijk op haar tekortkomingen en gedrag aangesproken en heeft voldoende gelegenheid gekregen om daarin verbetering te brengen. De rechtbank is van oordeel dat het bestuur, gelet op de door appellante zeer ongepaste e-mail aan L van 18 januari 2018, die zij in kopie naar haar collega’s heeft gestuurd, en haar ziekmelding op die datum - waarvan de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat geen sprake is van ziekte of gebrek, maar van een arbeidsconflict - heeft mogen concluderen dat het bieden van een verdere verbeterkans niet zinvol was. Appellante is kennelijk niet in staat de onaanvaardbaarheid van haar houding en gedrag in te zien en heeft met haar gedrag in januari 2018 nogmaals laten zien dat zij conflictueus en grensoverschrijdend reageert als zij het ergens niet mee eens is. Mede door haar gebrek aan zelfreflectie ontstaan hierdoor voortdurend conflicten met collega’s en leidinggevenden en is een gesprek over haar tekortschietend functioneren niet mogelijk . Tot slot heeft de rechtbank overwogen, dat nu de primaire ontslaggrond stand houdt, de subsidiaire ontslaggrond geen bespreking meer behoeft.

3. In hoger beroep heeft appellante zich op de volgende - samengevat weergegeven - gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante betoogt dat haar melding in 2016 van pestgedrag door collega’s niet serieus door L is opgepakt en zij vervolgens op een zijspoor werd gezet met het ontwikkeltraject. Het bestuur heeft volgens appellante niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onbekwaamheid en ongeschiktheid en evenmin van een verstoorde arbeidsverhouding. Ten onrechte worden incidenten van voor 2018 erbij betrokken, nu op 8 december 2017 (bevestigd in de brief van 15 december 2017) de afspraak is gemaakt het ontwikkeltraject te laten varen en dat appellante met een schone lei kan beginnen. Als L de melding pestgedrag anders had opgepakt en constructief in gesprek zou zijn gegaan met appellante, dan zou dit nooit hebben geleid tot het ontslag. Appellante betwist ook de subsidiaire ontslaggrond, van een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding is naar haar mening geen sprake.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient de ongeschiktheid voor de functie zich te uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1548.

4.2.

De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep in essentie de door haar in beroep aangevoerde gronden heeft herhaald. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak in voldoende mate aan de orde gesteld en gemotiveerd verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt deze tot de zijne.

4.3.

De door appellante ingezonden nadere stukken - die zich deels reeds in het dossier bevonden - en de ter zitting daarop gegeven toelichting geven geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De Raad is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat L niet adequaat is omgegaan met de melding van pestgedrag - wat daar verder van zij - door appellante in oktober 2016, laat staan dat hierin bevestiging kan worden gezien voor haar standpunt dat zij vervolgens op een zijspoor is gezet met het ontwikkeltraject.

4.4.

Nu ook de Raad oordeelt dat het bestuur bevoegd was om appellante op de primaire ontslaggrond te ontslaan en in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, behoeft de subsidiaire ontslaggrond geen bespreking meer.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en H. Lagas en

G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2021.

(getekend) J.J.T. van den Corput

(getekend) M. Stumpel


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature