U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

De Svb heeft ten onrechte het ouderdomspensioen herzien naar een gehuwdenpensioen en ten onrechte teruggevorderd. Boete ten onrechte opgelegd. Duurzaam gescheiden leven? De huwelijkse samenleving is door het gedwongen vertrek van de echtgenote uit Nederland ongewild verbroken. Op het moment dat het ouderdomspensioen in 2015 inging, was het voor appellant en zijn echtgenote al ongeveer zeven jaar onmogelijk om de huwelijkse samenleving voort te zetten. Onder dergelijke omstandigheden kan in het algemeen niet meer worden gesproken van een situatie waarvan de verwachting is dat die binnen afzienbare tijd wijzigt, waardoor de samenleving zou kunnen worden hervat.

Uitspraak



20 3321 AOW, 21/1820 AOW

Datum uitspraak: 23 december 2021

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 augustus 2020, 19/6136 (aangevallen uitspraak 1) en 9 april 2021, 20/7672 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, tegen de aangevallen uitspraken hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft verweerschriften ingediend.

De Raad heeft de Svb schriftelijk vragen gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021. Namens appellant is mr. Verhagen verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant ontvangt sinds [datum] 2015 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Met een besluit van 12 maart 2019 heeft de Svb appellant laten weten dat zijn ouderdomspensioen met ingang van [datum] 2015 wordt herzien van een ouderdomspensioen voor een ongehuwde naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde. De Svb heeft daarbij gemeld dat appellant op [trouwdatum] 2006 is gehuwd met [naam echtgenote] (echtgenote) en daarom recht heeft op een gehuwdenpensioen.

1.2.

In zijn bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2019 heeft appellant aangegeven dat hij van 2008 tot 10 januari 2019 gedwongen gescheiden heeft geleefd van zijn echtgenote. Zijn echtgenote is in 2008 het land uitgezet, omdat zij niet meer beschikte over een geldige verblijfstitel. Hun op [geboortedag] 2006 geboren dochter is bij appellant blijven wonen. Pas op 10 januari 2019 heeft zijn echtgenote een verblijfsvergunning ontvangen. Sinds die tijd woont zijn echtgenote weer bij hem in Nederland. In een beslissing van 18 oktober 2019 (bestreden besluit 1) is dit bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

In een besluit van 24 oktober 2019 heeft de Svb een bedrag van € 15.401,19 van appellant teruggevorderd aan te veel betaald ouderdomspensioen en hem tevens een boete van

€ 5.533,33 opgelegd. Het bezwaar hiertegen is met een beslissing van 17 juni 2020 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard voor zover het zag op de terugvordering. Ten aanzien van de boete is het bezwaar gegrond verklaard. De kosten van bezwaar zijn toegekend en de boete is vastgesteld op € 0,00. Ook heeft de Svb besloten dat appellant voorlopig geen aflossingscapaciteit had.

2.1.

In aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de Svb terecht het ouderdomspensioen van appellant herzien naar een gehuwdenpensioen, omdat geen sprake is van niet willen, maar van (nog) niet kunnen, samenwonen. Hierdoor is geen sprake van duurzaam gescheiden leven.

2.2.

In aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank over bestreden besluit 2 geoordeeld, onder verwijzing naar aangevallen uitspraak 1, dat de Svb verplicht is het teveel betaalde ouderdomspensioen terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering geheel of gedeeltelijk af te zien is de rechtbank niet gebleken. Met betrekking tot de boete heeft de rechtbank bestreden besluit 2 vernietigd, onder toekenning van proceskosten in beroep en het griffierecht, maar de gevolgen van dit vernietigde deel van bestreden besluit 2 in stand gelaten.

3.1.

In hoger beroep benadrukt appellant de lange tijd van feitelijk gescheiden leven, omdat de echtelijke samenleving onmogelijk was. Hoewel het niet de wens was om gescheiden te leven, was volgens appellant wel sprake van duurzaam gescheiden leven. Het ouderdomspensioen is naar zijn mening ten onrechte herzien, zodat er ook geen sprake kan zijn van terugvordering of het opleggen van een boete.

3.2.

De Svb verzoekt de Raad de aangevallen uitspraken te bevestigen.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1.

Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak wordt voor de uitleg van het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ aansluiting gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 10 februari 1960 (RSV 1960/67). Daarbij worden twee situaties onderscheiden waarin sprake is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten. Naast de situatie van de gewilde verbreking van de huwelijkse samenleving, is dit de situatie van de ongewilde verbreking. In dat geval kan van duurzaam gescheiden leven sprake zijn als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a.) de huwelijkse samenleving is ongewild verbroken door een situatie die is ontstaan;

b.) die situatie vormt een daadwerkelijk beletsel voor de voortzetting van de huwelijkse samenleving;

c.) redelijkerwijs te verwachten is dat die situatie niet binnen afzienbare tijd wijzigt, waardoor het wel weer mogelijk is om de huwelijkse samenleving voort te zetten.

4.3.

De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant en zijn echtgenote zijn op [trouwdatum] 2006 getrouwd, waarna zij hebben samengeleefd in Nederland. Op [geboortedag] 2006 is uit dit huwelijk een kind geboren. In 2008 is de echtgenote van appellant Nederland uitgezet, omdat zij geen geldige verblijfstitel meer had. Een reden voor het niet verkrijgen van een verblijfsvergunning voor de echtgenote was dat appellant over te weinig (financiële) middelen beschikte. Hij heeft een faillissement doorgemaakt en is in de schuldsanering terechtgekomen. De echtgenote is toen teruggegaan naar haar geboorteland Brazilië, terwijl appellant met het minderjarige kind achterbleef in Nederland. Via internet was er vrijwel dagelijks contact tussen appellant en zijn echtgenote, ook in verband met het kind, en de echtgenote kwam eenmaal per jaar op vakantie naar Nederland. Appellant is zich ervoor blijven inzetten om zijn echtgenote terug naar Nederland te laten komen. Op 10 januari 2019 heeft de echtgenote een verblijfstitel verkregen, waarna de samenleving in Nederland is hervat.

4.4.

Naar het oordeel van de Raad blijkt uit deze feiten en omstandigheden dat de huwelijkse samenleving door het gedwongen vertrek van de echtgenote uit Nederland ongewild is verbroken. Dat er nog wel internetcontact was en dat de echtgenote eenmaal per jaar op vakantie naar Nederland kwam bij appellant en haar kind, maakt niet dat nog sprake was van een huwelijkse samenleving. Dat de echtgenote zich in Brazilië voorbereidde op inburgering in Nederland, wijst er – anders dan de Svb heeft gesteld – juist op dat deze situatie van een verbroken huwelijkse samenleving ongewild was. Ook was sprake van een daadwerkelijk beletsel voor de huwelijkse samenleving. Vaststaat immers dat het voor de echtgenote van 2008 tot 2019 onmogelijk was om zich in Nederland te vestigen, omdat zij geen geldige verblijfsstatus had. Het door de Svb ter zitting opgeworpen standpunt dat de huwelijkse samenleving ook had kunnen plaatsvinden in een ander land dan Nederland, volgt de Raad niet. Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat het samenleven van appellant en zijn echtgenote in een ander land dan Nederland (verblijfsrechtelijk) mogelijk was en van appellant gevergd kon worden. Hierbij wijst de Raad op het feit dat zijn (in juli 2015 negenjarige) kind bij appellant woonde en op de slechte financiële situatie van appellant.

4.5.

Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of te verwachten was dat de situatie waardoor de huwelijkse samenleving verbroken was binnen afzienbare tijd zou wijzigen, waardoor deze samenleving weer zou kunnen worden hervat. De Svb heeft gesteld dat de situatie binnen afzienbare tijd is gewijzigd, omdat de echtgenote inmiddels weer in Nederland woont en de situatie dus niet onomkeerbaar is gebleken. Dit is naar het oordeel van de Raad een te beperkte uitleg van de wet. Op het moment dat het ouderdomspensioen van appellant op [datum] 2015 inging, was het voor appellant en zijn echtgenote al ongeveer zeven jaar onmogelijk om de huwelijkse samenleving voort te zetten. Onder dergelijke omstandigheden kan in het algemeen niet meer worden gesproken van een situatie waarvan de verwachting is dat die binnen afzienbare tijd wijzigt, waardoor de samenleving zou kunnen worden hervat. Dat de situatie uiteindelijk na elf jaar alsnog is gewijzigd en de samenleving is hervat, maakt dit niet anders. Wel brengt dat met zich mee dat sinds de hervatting van de huwelijkse samenleving in januari 2019, geen sprake meer is van duurzaam gescheiden leven. Hiervan was wel sprake per [datum] 2015, zodat appellant op dat moment recht had op een pensioen voor een ongehuwde.

4.6.

Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken slaagt. De Svb heeft ten onrechte het ouderdomspensioen van appellant per [datum] 2015 herzien naar een gehuwdenpensioen. Hieruit volgt dat de grondslag voor de terugvordering en de boete eveneens komt te vervallen. De aangevallen uitspraken moeten daarom worden vernietigd, behalve voor zover aangevallen uitspraak 2 de proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht betreft. De Raad zal doen wat de rechtbank zou behoren te doen door de beroepen gegrond te verklaren, de bestreden besluiten 1 en 2, behalve ten aanzien van de toekenning van de kosten in bezwaar, te vernietigen en de besluiten van 12 maart 2019 en 24 oktober 2019 te herroepen.

5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. In de procedure tegen aangevallen uitspraak 1 zijn dit de kosten voor in bezwaar, beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden samen begroot op € 3.526,-. In de procedure tegen de aangevallen uitspraak 2 zijn door de Svb reeds de kosten in bezwaar vergoed en heeft de rechtbank de Svb al in de kosten van beroep veroordeeld. Hierdoor resteren de kosten voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand die worden begroot op

€ 1.496,-. De totale proceskosten waar de Svb nog in dient te worden veroordeeld bedragen hiermee € 5.022,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:

-vernietigt aangevallen uitspraak 1;

-vernietigt aangevallen uitspraak 2, behalve voor zover het de proceskostenveroordeling en de vergoeding van het griffierecht betreft;

-bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor zover het de proceskostenveroordeling en de vergoeding van het griffierecht betreft;

-verklaart de beroepen gegrond;

-vernietigt het bestreden besluit van 18 oktober 2019;

-vernietigt het bestreden besluit van 17 juni 2020, behalve voor zover de kosten van bezwaar zijn toegekend;

-herroept de besluiten van 12 maart 2019 en 24 oktober 2019;

-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde (delen van de) besluiten;

-veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 5.022,-;

-bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep (aangevallen uitspraak 1) en hoger beroep (aangevallen uitspraak 1 en 2) betaalde griffierecht tot een bedrag van € 312,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.

(getekend) M.A.H. van Dalen-Van Bekkum

(getekend) D. Al-Zubaidi

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 november 2012, ECLI:NL:CRVB2012:BY2763


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature