Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Deskundige heeft gewerkt voor het Uwv. Geen reden voor twijfel onafhankelijkheid. Het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige Rammeloo geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden aan de onafhankelijkheid van de deskundige te twijfelen. In het rapport van 1 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv desgevraagd te kennen gegeven de deskundige te volgen in haar standpunt voor wat betreft persoonlijk risico. Het vervallen van de beperkingen op herinneren en inzicht is ten nadele van appellant en het zou leiden tot het duiden van meer geschikte functies die pas per toekomende datum aangezegd kunnen worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 3 december 2020 de FML aangepast op het punt persoonlijk risico. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 8 januari 2021 gemotiveerd dat in geen van de geduide functies sprake is van een verhoogd persoonlijk risico. Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML en de nadere motivering door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. De redelijke termijn is met afgerond 1,5 jaar overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel gelegen in de rechterlijke fase. Er is aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellant ter zake van het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak



17 4860 WIA

Datum uitspraak: 25 augustus 2021

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

24 mei 2017, 16/5834 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D.S. Harhangi-Asarfi, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 1 april 2019 heeft [naam X] zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.

Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam X]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet. Het onderzoek ter zitting is geschorst.

De Raad heeft verzekeringsarts K.C. Rammeloo als deskundige benoemd. Deze heeft op 13 oktober 2020 een rapport uitgebracht. Partijen hebben hun zienswijze op het rapport gegeven en hebben nadere stukken ingediend. De deskundige heeft nog een nadere reactie gegeven.

Naar aanleiding van het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.

Het onderzoek ter zitting is via videobellen hervat op 28 juli 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam X]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft gewerkt als personeelsmedewerker bij een uitzendbureau. Vanaf 1 mei 2012 heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 25 maart 2014 heeft appellant zich ziek gemeld.

1.2.

Appellant heeft een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 12 april 2016 heeft het Uwv aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend over de periode van 22 maart 2016 tot 22 mei 2016. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 37,78%. Bij besluit van 14 april 2016 heeft het Uwv vervolgens vastgesteld dat appellant met ingang van 22 mei 2016 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.

1.3.

Appellant heeft medische informatie bij het Uwv ingediend over een geplande hartoperatie. Bij besluit van 24 mei 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat de uitkering ongewijzigd wordt voortgezet. Wegens de ingeplande operatie zal er over de periode van 19 juni 2016 tot 4 juli 2016 tijdelijk geen sprake zijn van benutbare mogelijkheden voor arbeid, maar omdat deze periode minder dan twee maanden bedraagt heeft dit geen gevolgen voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van de uitkering.

1.4.

Bij beslissing op bezwaar van 25 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 24 mei 2016 gegrond verklaard en de WGA-uitkering met ingang van 22 maart 2016 gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 39,56%. De vervolguitkering blijft gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%, maar de resterende verdiencapaciteit is gewijzigd. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van adequate en recente medische informatie van de cardioloog, waaruit bleek dat na de operatie op 20 juni 2016 het Wolff-Parkinson-White (WPW) syndroom is verdwenen en de overige hartritmestoornis gedeeltelijk is verbeterd onder de ingestelde medicatie, tot de conclusie heeft kunnen komen dat niet zware, niet stressvolle arbeid verricht kan worden conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 maart 2016. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens ingebracht die de vastgestelde beperkingen weerleggen. Over de gestelde psychische beperkingen heeft de rechtbank overwogen dat er geen medische stukken aanwezig zijn die het standpunt van appellant onderbouwen dat er aanleiding is om zwaardere psychische beperkingen in de FML op te nemen. Een enkele doorverwijzing door de huisarts en een intake bij een psycholoog bieden hiervoor onvoldoende grond. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de belasting in de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellant niet overschrijdt en dat het verlies aan verdienvermogen op basis van deze functies terecht is vastgesteld op 39,56%.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de hoge hartfrequenties die ondanks de medicatie en de verrichte operaties op de datum in geding optraden en ook thans nog voorkomen. De beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep strookt niet met de werkwijzer Hartritmestoornissen van de Stichting Expertisecentrum Re-integratie. Volgens de werkwijzer dienen bij het voorkomen van hoge hartfrequenties wel degelijk beperkingen in de belastbaarheid te worden aangenomen. Het resultaat van de ablatie-operatie op 20 juni 2016 is pas bezien door de cardioloog in september 2016 met een op 29 september 2016 verricht Holter-onderzoek. Verder is volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische problematiek. Uit de werkwijzer blijkt dat een hartritmestoornis ook kan leiden tot psychische beperkingen. Verder heeft appellant informatie ingediend van cardiologen F.C. Visser en C.M.C. van Campen uit 2019 en 2020, waaruit blijkt dat deze artsen als diagnoses CVS/ME in matige tot ernstige vorm, waarschijnlijk fibromyalgie en orthostatische intolerantie met POTS hebben gesteld en dat zij van mening zijn dat de FML van 14 maart 2016 niet juist is. Ten slotte heeft appellant verwezen naar informatie van de huisarts uit 2011.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit 2018, 2019 en 2020.

3.3.

De tegengestelde standpunten van de cardiologen en de verzekeringsartsen heeft de Raad aanleiding gegeven om verzekeringsarts Rammeloo als deskundige te benoemen. In haar rapport van 13 oktober 2020 is deze deskundige tot de conclusie gekomen dat aan de FML van 14 maart 2016 een extra beperking ten aanzien van het persoonlijk risico (werken op risicovolle plaatsen, zoals hoogtes, veiligheidsfuncties, op de weg of in het verkeer, werken met risicovolle machines) dient te worden toegevoegd.

3.4.

Appellant heeft bij brief van 6 november 2020 gereageerd op het rapport van de deskundige en nadere stukken overgelegd. Het Uwv heeft, onder overlegging van rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 december 2020 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 januari 2021 op het rapport van de deskundige gereageerd. Daarbij is het standpunt ingenomen dat appellant met de aanvullende beperking ten aanzien van persoonlijk risico onveranderd geschikt is voor de geduide functies.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Als uitgangspunt geldt volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4287) dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich in deze zaak voor. Het rapport van de door de Raad ingeschakelde deskundige Rammeloo geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle aanwezige medische informatie bestudeerd, appellant onderzocht en informatie van de huisarts opgevraagd. De deskundige heeft in haar rapport de bevindingen van het onderzoek nauwkeurig weergegeven. Volgens de deskundige was er op de data in geding sprake van hartklachten, te weten het WPW-syndroom met een linkslaterale bypass tract, waarvoor appellant in juni 2016 succesvol is behandeld. Tevens was er sprake van bezorgdheid en spanningsklachten, gerelateerd aan de lichamelijke klachten. De energetische klachten, later gediagnosticeerd als CVS, en de klachten van een te snelle hartslag bij het opstaan, later gediagnosticeerd als POTS, waren ook aanwezig op de data in geding. De deskundige heeft een extra beperking op persoonlijk risico (punt 1.9.9) aangenomen, te weten werken op risicovolle plaatsen (hoogtes, veiligheidsfuncties, op de weg of in het verkeer en het werken met risicovolle machines). Van de in de FML aangenomen beperkingen op herinneren (punt 1.3) en inzicht (punt 1.4) is volgens de deskundige niet gebleken.

4.2.

In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden aan de onafhankelijkheid van de deskundige te twijfelen. Het enkele feit dat de deskundige tot januari 2020 als verzekeringsarts bij het Uwv heeft gewerkt is daarvoor onvoldoende. Deskundige Rammeloo heeft in haar brief van 28 oktober 2020 nader toegelicht dat zij sinds 1 april 2020 in dienst is van WPEX en dat zij geheel onafhankelijk expertises verricht als verzekeringsarts voor diverse opdrachtgevers. De deskundige heeft aangegeven sindsdien geen enkel verband meer met het Uwv te hebben aangezien WPEX een onafhankelijk expertisebureau is. Er is geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Appellant heeft verder vraagtekens gezet bij de advisering door WPEX aan het Uwv in andere zaken dan die van appellant en bij de organisatiestructuur en het bestuur van WPEX. Appellant heeft echter niet toegelicht waarom dit de onafhankelijkheid van Rammeloo als deskundige aan zou tasten.

4.3.

In het rapport van 1 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv desgevraagd te kennen gegeven de deskundige te volgen in haar standpunt voor wat betreft persoonlijk risico. Het vervallen van de beperkingen op herinneren en inzicht is ten nadele van appellant en het zou leiden tot het duiden van meer geschikte functies die pas per toekomende datum aangezegd kunnen worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 3 december 2020 de FML aangepast op het punt persoonlijk risico. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 8 januari 2021 gemotiveerd dat in geen van de geduide functies sprake is van een verhoogd persoonlijk risico. De functies van secretaresse, typist (SBC-code 315050), administratief medewerker afhandelingen (SBC-code 515080) en boekhouder, loonadministrateur (SBC-code 315040) zijn daarom nog steeds geschikt voor appellant. Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van de inzichtelijk gemotiveerde standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige beroep te twijfelen. De door appellant na het onderzoek van de deskundige Rammeloo ingediende stukken bevatten geen nieuwe medische feiten of omstandigheden die een ander licht op de belastbaarheid van appellant per 22 maart 2016 en 4 juli 2016 werpen. Dat geldt ook voor het rapport van 24 november 2020 van H.M.Th. Offermans, die als deskundige voor de rechtbank in een andere zaak van appellant heeft gerapporteerd. Uit dit rapport komt naar voren dat de beperkingen van appellant medio 2017, dus ruim na de datum in geding zijn toegenomen, als gevolg waarvan aan appellant inmiddels per 25 juli 2017 een IVA-uitkering is toegekend.

5.1.

Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML en de nadere motivering door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.

5.2.

De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.496,- in beroep (beroepschrift en zitting) en € 2.244,- in hoger beroep (beroepschrift, zitting, reacties op deskundige en nadere zitting) voor verleende rechtsbijstand en op € 2.448,48 voor vergoeding van kosten voor de uitgebrachte verslagen door de deskundigen Visser en Van Campen, in totaal € 6.188,48 Ook dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 170,- te vergoeden.

6.1.

Wat betreft het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM wordt als volgt geoordeeld.

6.2.

De redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is voor een procedure in bezwaar, beroep en hoger beroep in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als de procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). Daarbij geldt dat doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur bij het bestuursorgaan als binnen zes maanden op het bezwaar is beslist en geen sprake is van een te lange behandelingsduur bij de bestuursrechter als de behandeling van het beroep en hoger beroep in totaal niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van

€ 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.

6.2.

Voor de situatie van appellant betekent dit het volgende. De procedure in haar geheel heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 30 mei 2016 tot aan de datum van deze uitspraak afgerond 5,5 jaar geduurd, terwijl er geen omstandigheden zijn die een langere behandelingsduur dan vier jaar rechtvaardigen. De redelijke termijn is dan ook met afgerond 1,5 jaar overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel gelegen in de rechterlijke fase. Dit leidt tot een schadevergoeding van drie maal € 500,-. Dat betekent dat de Staat zal worden veroordeeld tot een schadevergoeding van € 1.500,- aan appellant.

6.3.

Er is aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van appellant ter zake van het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze worden begroot op € 374,- voor kosten van rechtsbijstand (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

bevestigt de aangevallen uitspraak;

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van totaal € 6.188,48,-;

veroordeelt de Staat tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.500,-;

veroordeelt de Staat in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 374,-.

bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2021.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) M. Géron


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature