Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Terecht beslist dat appellante vanaf het eerste kwartaal van 2018 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat zij vanaf dat kwartaal geen duurzame persoonlijke band met Nederland meer heeft. Appellante verblijft vanaf november 2013 in Portugal verblijft vanwege studie. Geen woonplaats in Nederland. Niet verzekerd voor de AKW. Een persoon kan voor de toepassing van Vo 883/2004 niet tegelijkertijd over twee normale woonplaatsen beschikken op het grondgebied van twee verschillende lidstaten. Voor het stellen van prejudiciële vragen wordt geen aanleiding gezien. Zoals uit bovenstaande overwegingen blijkt, roept de zaak van appellante geen nieuwe rechtsvragen op die nog niet door het Hof in genoemde en andere arresten zijn besproken en beantwoord. De interpretatie die de Svb in de loop van deze procedure aan het begrip woonplaats heeft gegeven, past binnen deze rechtspraak en de tekst van artikel 11 van Vo 987 /2009. Voor het overige is de juiste toepassing van het Unierecht zo evident, dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de beantwoording van de in geschil zijnde rechtsvragen.

Uitspraak



19 2407 AKW

Datum uitspraak: 8 januari 2021

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2019, 18/5462 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Etten. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. S. Rooijers.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is in 2000 vanuit Angola naar Nederland gekomen en heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij is op 8 november 2013 met haar drie kinderen (geboren in 2000, 2007 en 2012) naar Portugal verhuisd om een studie te gaan volgen. Zij ontving daarvoor studiefinanciering uit Nederland en een één-ouder toelage. Ook ontving zij kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet ten behoeve van haar kinderen. Op 20 februari 2018 hebben twee rapporteurs van de Svb appellante bezocht op haar huisadres in Portugal met als doel te achterhalen of zij hoofdverblijf heeft in Portugal of in Nederland. Het verslag van dit huisbezoek is neergelegd in de Handhavingsrapportage van 26 februari 2018.

1.2.

Naar aanleiding van deze rapportage heeft de Svb bij besluit van 30 april 2018 aan appellante meegedeeld dat zij vanaf het eerste kwartaal van 2018 geen recht meer heeft op kinderbijslag, omdat zij vanaf dat kwartaal geen duurzame persoonlijke band met Nederland meer heeft.

1.3.

Bij besluit van 2 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 april 2018 ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat appellante vanaf november 2013 in Portugal verblijft vanwege studie. In verband met die studie is het ingezetenschap na het eerste jaar van vertrek uit Nederland (voorlopig) gehandhaafd. Op 8 november 2016 verbleef appellante drie jaar buiten Nederland. Zij had geen enkele binding meer met Nederland, geen bezittingen en geen familie. Het recht op kinderbijslag had eigenlijk al op 1 januari 2017 moeten worden beëindigd.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Omdat ter zitting van de rechtbank is gebleken dat de Svb een onjuiste motivering aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is de Svb opgedragen het griffierecht te vergoeden en veroordeeld in de proceskosten van appellante.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het recht op kinderbijslag niet met ingang van 1 januari 2018 beëindigd had mogen worden omdat zij tot augustus 2018 studiefinanciering voor haar studie in Portugal heeft ontvangen. Zij heeft ook altijd de intentie gehad na haar studie terug te keren naar Nederland en dit feitelijk ook gedaan op 18 augustus 2018. Vanaf het vierde kwartaal van 2018 ontvangt zij weer kinderbijslag. Verder heeft zij zich beroepen op artikel 8 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 , op grond waarvan zij als verzekerde voor de volksverzekeringen moet worden aangemerkt gedurende haar studie in Portugal. Volgens appellante is de weigering om haar kinderbijslag toe te kennen op grond van het Europese recht in strijd met het vrij verkeer van personen omdat die toepassing voor appellante heel onredelijk uitpakt. Zij heeft in dat verband verzocht prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) te stellen.

3.2.

De Svb heeft ter zitting te kennen gegeven dat in het algemeen de regel wordt gehanteerd dat bij een verblijf buiten Nederland van meer dan drie jaar het ingezetenschap vervalt. Dit is ook het geval bij studenten. Ook in het geval van appellante is aangesloten bij deze drie jaar, waarbij ook van belang is geacht dat de enige binding van appellante met Nederland haar bron van inkomsten was.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft beslist dat appellante in het eerste en tweede kwartaal van 2018 geen woonplaats had in Nederland en op die grond niet verzekerd was voor de AKW.

4.2.

Vastgesteld wordt dat appellante zich als migrerend burger van de Europese Unie in een grensoverschrijdende situatie bevond en dat zij op grond van artikel 2, eerste lid, onder de personele werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) viel. Verder is kinderbijslag aan te merken als een vorm van gezinsbijslag, die op grond van artikel 3, onder j, in verbinding met artikel 1, onder z, onder de materi ële werkingssfeer van deze verordening valt. Op grond van artikel 11, eerste lid en derde lid, aanhef en onder e, van Vo 883 /2004 is op appellante uitsluitend de wetgeving van haar woonplaats van toepassing. Dit betekent dat de beoordeling van het recht van appellante op kinderbijslag dient te geschieden aan de hand van het begrip “woonplaats” zoals dat binnen de toepassing van Vo 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 (Vo 987/2009) wordt gebruikt en niet aan de hand van het begrip “ingezetenschap” als bedoeld in de AKW.

4.3.

Ingevolge artikel 1, sub j en sub k van Vo 883 /2004 wordt onder woonplaats verstaan de plaats waar een persoon pleegt te wonen. Onder verblijfplaats wordt verstaan de tijdelijke verblijfplaats. Beide begrippen hebben derhalve een autonome, communautaire betekenis.

4.4.

Blijkens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (vergelijk de arresten Di Paolo van 17 februari 1977, C-76/76, Swaddling van 25 februari 1999, C-90/97, Wencel van 16 mei 2013, C-589/10 en I vs Health Service van 5 juni 2014, C-255/13) wordt inzake het begrip “woonplaats” binnen de toepassing van Vo 883/2004 en de eerdere Verordening (EEG) nr. 1408/71 gedoeld op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt. In het bijzonder dient te worden gelet op de gezinssituatie van de betrokkene, de redenen waarom hij naar een ander land is gegaan, de duur en bestendigheid van zijn verblijf aldaar, of hij een vaste werkkring heeft, alsmede de intentie van de betrokkene zoals die uit alle omstandigheden blijkt. Het begrip woonplaats in een lidstaat sluit niet uit dat de betrokkene een tijdelijke verblijfplaats in een andere lidstaat heeft.

4.5.

Volgens het Hof kan een persoon, voor de toepassing van beide Verordeningen, echter niet tegelijkertijd beschikken over twee normale woonplaatsen op het grondgebied van twee verschillende lidstaten (arrest Wencel, punt 51). De in de rechtspraak van het Hof ontwikkelde criteria op basis waarvan het centrum van belangen kan worden bepaald, is in artikel 11, eerste lid, van Vo 987 /2009 gecodificeerd. Deze opsomming is echter niet uitputtend en voorziet niet in een rangorde (arrest I vs Health Service, punt 46). Het is aan de nationale rechter om, gelet op alle relevante elementen in het dossier, te beoordelen waar zich de normale woonplaats van de betrokkene bevindt. Hierbij zijn niet de formele indicaties, zoals inschrijving in een gemeentelijk inwonersregister, doorslaggevend, maar zijn de concrete feiten en omstandigheden bepalend voor de vraag of betrokkene ten tijde in geding het gewone centrum van zijn belangen in een andere lidstaat dan Nederland had.

4.6.

Beoordeeld moet dus worden of appellante op 1 januari 2018 woonplaats had in Portugal, dan wel woonplaats in Nederland en slechts een tijdelijke verblijfplaats in Portugal. Zoals gezegd, kan een persoon voor de toepassing van Vo 883/2004 immers niet tegelijkertijd over twee normale woonplaatsen beschikken op het grondgebied van twee verschillende lidstaten.

4.7.

Voor de beantwoording van deze vraag worden vooral de volgende omstandigheden van belang geacht. Appellante is in november 2013 met haar kinderen naar Portugal verhuisd om daar de HBO-studie maatschappelijk werk te volgen. Naar eigen zeggen omdat haar vooropleiding onvoldoende was om een dergelijke studie in Nederland te volgen en Portugees haar moedertaal is. Zij heeft voor deze studie Nederlandse studiefinanciering ontvangen en dit was samen met de gezinsbijslagen uit Nederland haar enige bron van inkomen. Zij heeft zich uitgeschreven uit de Gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (nu Basisregistratie Personen) en een huurwoning betrokken in Portugal. De kinderen gingen in Portugal naar school. Ze heeft geen familie en bezittingen in Nederland en ook geen verzekeringen in Nederland aangehouden. Appellante en haar kinderen waren voor zorg verzekerd in Portugal. Zij stond gedurende de gehele periode van verblijf in Portugal ingeschreven als woningzoekende in Nederland. Appellante is in 2015 voor een kerstvakantie terug geweest in Nederland en in 2017 kort voor het regelen van wat zaken met de DUO.

4.8.

Onder deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat appellante in ieder geval na

1 januari 2018 het gewone centrum van haar belangen in Portugal had. Gelet op alle feiten en omstandigheden kan niet worden volgehouden dat appellante vanaf die datum nog een tijdelijke woonplaats in Portugal had. Weliswaar is bij studenten de bron van inkomsten een specifiek in artikel 11, eerste lid, van Vo 987 /2009 genoemd criterium waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de woonplaats, maar niet kan worden gezegd dat dit criterium doorslaggevend is. Appellante verbleef op 1 januari 2018 ruim vier jaar in Portugal en er zijn in die periode weinig objectieve feiten en omstandigheden die op een band met Nederland wijzen anders dan de bron van inkomsten. De Svb is er dan ook terecht van uitgegaan dat appellante (in ieder geval) vanaf 1 januari 2018 woonplaats had in Portugal. Dit betekent dat vanaf die datum de wetgeving van Portugal op appellante van toepassing was.

4.9.

Het betoog van appellante dat de toepassing van de verordeningen in haar geval onredelijk uitpakt en een belemmering vormt voor het vrij verkeer van burgers van de Unie, volgt de Raad niet. Het Hof heeft in vaste rechtspraak overwogen dat artikel 48 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in een coördinatie en niet in een harmonisatie van de wettelijke regelingen van de lidstaten voorziet, derhalve niet raakt aan de materiële en formele verschillen tussen de stelsels van sociale zekerheid van de onderscheiden lidstaten en dus ook niet aan de verschillen in rechten van de daarbij aangesloten personen. In deze omstandigheden kunnen de verdragsregels betreffende het vrije verkeer een verzekerde niet garanderen dat een verplaatsing naar een andere lidstaat voor de sociale zekerheid neutraal is. Gelet op de verschillen tussen de stelsels en de wettelijke regelingen van de lidstaten op dit gebied, kan een dergelijke verplaatsing immers, naargelang het geval, financieel meer of minder voordelig zijn voor de aangesloten persoon (zie ook het arrest van het Hof van 16 juli 2009, C-208/07, Von Chamier-Glisczinski, punten 84 en 85 en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

Overigens wordt nog opgemerkt dat appellante niet heeft onderbouwd dat zij in Portugal geen recht op kinderbijslag zou hebben gehad.

4.10.

Voor het stellen van prejudiciële vragen wordt geen aanleiding gezien. Zoals uit bovenstaande overwegingen blijkt, roept de zaak van appellante geen nieuwe rechtsvragen op die nog niet door het Hof in genoemde en andere arresten zijn besproken en beantwoord. De interpretatie die de Svb in de loop van deze procedure aan het begrip woonplaats heeft gegeven, past binnen deze rechtspraak en de tekst van artikel 11 van Vo 987 /2009. Voor het overige is de juiste toepassing van het Unierecht zo evident, dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de beantwoording van de in geschil zijnde rechtsvragen.

4.11.

Uit 4.1 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak

Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2021.

(getekend) T.L. de Vries

(getekend) E.M. Welling

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature