Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat het in hoger beroep overgelegde rapport van Kazemier geen aanleiding geeft om het medisch oordeel te wijzigen. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. De in hoger beroep overgelegde rapporten van verzekeringsarts Van der Eijk en de informatie van psychiater Tanghe van 26 augustus 2016 geven ook geen aanleiding om anders te oordelen. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt voor appellante.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



17 762 WIA, 19/410 WIA

Datum uitspraak: 1 april 2020

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 januari 2017, 16/4850 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Namens appellante is verschenen mr. Klaver. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 9 mei 2012 is zij uitgevallen voor haar werk wegens gezondheidsklachten na een auto-ongeval. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 februari 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 21 januari 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 6 mei 2014 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 14 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat

er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de verzekeringsartsen te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld bij appellante. Zij waren op de hoogte van de door appellante gestelde klachten, waaronder haar whiplash gerelateerde klachten en haar psychische klachten. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de brief van psychiater A.J Tanghe van 26 augustus 2016 niet blijkt dat deze ziet op de situatie ten tijde van de datum in geding en niet relevant is voor de onderhavige beoordeling. Tot slot is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden, gelet op de toelichting van de arbeidsdeskundigen.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellante heeft aangevoerd dat haar medische beperkingen zodanig zijn dat zij niet kan werken. Appellante is van mening dat haar beperkingen zijn onderschat. Er had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing verwijst appellante naar de brieven van haar behandelend psychiater Tanghe en de expertiserapporten van psychiater

M. Kazemier van 16 oktober 2017 en verzekeringsarts E.C. Van der Eijk van 16 mei 2018 en 9 oktober 2018. Voorts is appellante van mening dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

3.2.

Het Uwv heeft, met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 januari 2018, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 6 mei 2014 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.

4.2.

De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat het in hoger beroep overgelegde rapport van Kazemier geen aanleiding geeft om het medisch oordeel te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 januari 2018 toegelicht dat Kazemier stelt dat het toestandsbeeld van appellante op de datum in geding minder ernstig was en dat er in 2016 een wijziging is opgetreden in het ziektebeeld. Kazemier legt de nadruk op het recidiverend karakter van de depressie en het familiaal voorkomen van depressies. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de vraag of appellante op de datum in geding al dan niet een recidief had van een depressie. Hij is van mening dat dit niet het geval was. Behandelend psychiater Tanghe sprak in een brief van 17 januari 2014 aan de verzekeringsarts over een hyperesthetisch-emotioneel toestandsbeeld, dat het meest aanleunt bij een stemmingsstoornis NAO. Dat voor een dergelijk ziektebeeld als behandeling een laag gedoseerd antidepressivum gegeven wordt betekent niet dat appellante aldus een depressie zal hebben gehad.

Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Voormelde brief van psychiater Tanghe van 17 januari 2014 vermeldt dat de klachten van appellante sinds 21 november 2013 op psychisch gebied duidelijk verbeterd zijn: zij slaapt beter, ze kan het huishouden beter aan, de concentratie is ook iets verbeterd en de angst om in de auto te zitten is stukken beter, hoewel ze zelf nog niet durft te rijden. De verzekeringsarts heeft appellante zelf ook gezien op 10 februari 2014 en heeft appellante psychisch onderzocht. De verzekeringsarts is in zijn rapport van 10 februari 2014 tot de conclusie gekomen dat sinds de verwijzing naar de psychiater plaatsvond en de medicatie is aangepast, er sprake is van een verbetering van de klachten en als gevolg hiervan ook van het niveau van functioneren van appellante. Uit de informatie van de behandelend psychiater en het onderzoek van de verzekeringsarts van rond de datum in geding blijkt niet dat sprake was een recidiverende depressie. De in hoger beroep overgelegde rapporten van verzekeringsarts Van der Eijk en de informatie van psychiater Tanghe van 26 augustus 2016 geven ook geen aanleiding om anders te oordelen. De rapporten zien niet op de datum in geding.

4.3.

Nu er geen grond voor twijfel is aan de medische beoordeling is er geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

4.4.

De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.

4.5.

Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

bevestigt de aangevallen uitspraak;

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020.

(getekend) E. Dijt

(getekend) C.I. Heijkoop


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature