Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Vast staat dat het recht op dubbele kinderbijslag niet eerder weer is ingegaan dan vanaf het eerste kwartaal van 2017. Hieruit volgt dat appellant over het derde en vierde kwartaal van 2016 geen recht had op dubbele kinderbijslag. Omdat het recht op dubbele kinderbijslag over een volledig kalenderjaar een noodzakelijke voorwaarde is voor het recht op het AKW+ bedrag, volgt hieruit ook dat appellant over 2016 geen recht had op het AKW+ bedrag. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat appellant niet aan de vereisten voor het verkrijgen van het recht op een AKW+ bedrag voor 2016 heeft voldaan. Het AKW+ bedrag is dus ten onrechte, als voorschot, aan appellant uitbetaald. Op grond van artikel 24 van de AKW moet de Svb wat ten onrechte is uitbetaald terugvorderen. Geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Uitspraak



/18 171 AKW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2017, 17/4614 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 26 maart 2020

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Stap, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant ontving dubbele kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn zoon [X.] , geboren [in] 2004, omdat deze thuiswonend is en intensieve zorg nodig heeft. Dit was gebaseerd op een indicatiestelling van het CIZ van minimaal tien uur zorg per week. Deze indicatiestelling was geldig tot en met 31 december 2015. Aan appellant is voor het jaar 2015 eveneens een extra bedrag aan kinderbijslag (AKW+) toegekend als bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de AKW , omdat hij over het hele jaar 2015 dubbele kinderbijslag had ontvangen. Met een brief van 2 juni 2016 heeft de Svb appellant erop gewezen dat hij een nieuw CIZ-advies moet hebben om voor dubbele kinderbijslag in aanmerking te komen. Hij moet ook een nieuwe aanvraag inzenden om voor de dubbele kinderbijslag in aanmerking te komen. In een besluit van 28 juli 2016 heeft de Svb appellant gemeld dat hij vanaf het derde kwartaal van 2016 recht heeft op enkele kinderbijslag voor [X.] , omdat het positieve CIZ-advies vanaf dat kwartaal is verlopen, gezien het van toepassing zijnde overgangsrecht. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt, zodat het besluit van 28 juli 2016 in rechte onaantastbaar is geworden.

1.2.

Op 8 maart 2017 heeft appellant opnieuw een aanvraag dubbele kinderbijslag ingezonden. Met een besluit van 15 maart 2017 is aan hem, met ingang van het eerste kwartaal van 2017, opnieuw dubbele kinderbijslag toegekend voor [X.] . Op 19 april 2017 heeft appellant een aanvraag voor een AKW+ bedrag ingediend.

1.3.

Appellant heeft tegen het besluit van 15 maart 2017 bezwaar gemaakt, waarbij hij een CIZ-advies van 10 mei 2016 heeft overgelegd en zich op het standpunt heeft gesteld dat hij recht heeft op dubbele kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2016. Bij beslissing op bezwaar van 3 mei 2017 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2017 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat het recht op dubbele kinderbijslag op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW niet eerder kan ingaan dan op de eerste dag van het kwartaal waarin de aanvraag is gedaan. Het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 30 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6200, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit van 15 maart 2017 in rechte onaantastbaar is geworden.

1.4.

Als reactie op de aanvraag van appellant om een AKW+ bedrag heeft de Svb appellant bij besluit van 28 april 2017 te kennen gegeven dat hij over het jaar 2016 een extra bedrag van € 2.005,99 krijgt, welk bedrag als voorschot wordt uitbetaald. Vervolgens heeft de Svb appellant bij besluit van 15 mei 2017 laten weten dat hij geen recht heeft op een AKW+ bedrag, omdat hij niet over het hele jaar 2016 dubbele kinderbijslag heeft ontvangen voor [X.] . Bij afzonderlijk besluit van 15 mei 2017 heeft de Svb het bedrag van € 2.005,99 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen de besluiten van 15 mei 2017 bezwaar gemaakt en daartoe aangevoerd dat hij aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor extra kinderbijslag heeft voldaan en slechts heeft verzuimd om tijdig dubbele kinderbijslag aan te vragen. Bij beslissing van 27 juli 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen beide besluiten van 15 mei 2017 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Kort samengevat heeft de rechtbank daartoe overwogen dat het in 1.1 genoemde besluit van 28 juli 2016, waarbij de Svb de dubbele kinderbijslag voor appellant met ingang van het derde kwartaal van 2016 heeft beëindigd, in rechte is komen vast te staan, zodat over dat jaar niet voldaan is aan de vereisten voor het recht op AKW+. Voor wat de terugvordering betreft heeft de rechtbank met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 21 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3841, overwogen dat dringende redenen om van terugvordering van het ten onrechte uitgekeerde voorschot af te zien slechts kunnen zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en/of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Voor zover appellant meent dat hij onvoldoende draagkracht heeft, is daarmee in het besluit van 15 mei 2017 rekening gehouden, omdat appellant in de gelegenheid is gesteld met de Svb een op zijn draagkracht afgestemde betalingsregeling af te spreken.

3.1.

In hoger beroep bestrijdt appellant deze uitspraak met name met de stelling dat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij niet (tijdig) een nieuwe aanvraag voor dubbele kinderbijslag heeft ingediend. Ook meent appellant dat er wel dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, nu hij verschoonbaar niet bekend was met het feit dat hij opnieuw een aanvraag om dubbele kinderbijslag diende te doen.

3.2.

De Svb heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 7a, eerste lid, van de AKW heeft een verzekerde voor een tot zijn huishouden behorend kind dat drie jaar is of ouder, maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, recht op verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste en tweede lid, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg. Gezien het tweede lid van dit artikel dient, om recht te hebben op het AKW + bedrag, een rechthebbende in ieder geval over ieder kwartaal van het desbetreffende jaar recht te hebben op dubbele kinderbijslag.

4.2.

Uit de in 1.3 vermelde uitspraak van de rechtbank van 30 augustus 2017 blijkt dat het beroep tegen het besluit van 3 mei 2017 ongegrond is verklaard. Omdat tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, staat vast dat het recht op dubbele kinderbijslag niet eerder weer is ingegaan dan vanaf het eerste kwartaal van 2017. Hieruit volgt dat appellant over het derde en vierde kwartaal van 2016 geen recht had op dubbele kinderbijslag. Omdat het recht op dubbele kinderbijslag over een volledig kalenderjaar een noodzakelijke voorwaarde is voor het recht op het AKW+ bedrag, volgt hieruit ook dat appellant over 2016 geen recht had op het AKW+ bedrag. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat appellant niet aan de vereisten voor het verkrijgen van het recht op een AKW+ bedrag voor 2016 heeft voldaan.

4.3.

Gelet op wat in 4.2 is overwogen is het AKW+ bedrag dus ten onrechte, als voorschot, aan appellant uitbetaald. Op grond van artikel 24 van de AKW moet de Svb wat ten onrechte is uitbetaald terugvorderen. Slechts indien er dringende redenen zijn, kan de Svb geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien. Het oordeel van de rechtbank en de daartoe gegeven motivering dat in het geval van appellant niet van een dringende reden is gebleken wordt onderschreven. Hieraan wordt nog toegevoegd dat de Svb appellant op korte termijn – binnen drie weken – ervan in kennis heeft gesteld dat ten onrechte tot uitbetaling van het voorschot was overgegaan.

4.4.

Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.

4.5.

Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en

M.M. van der Kade en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2020.

(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum

(getekend) C.M. van de Ven


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature