Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Handhaving weigering Wajong-uitkering. Het Uwv heeft zijn standpunt kunnen baseren op de omstandigheid dat appellant zijn VWO met goede resultaten heeft afgerond en in militaire dienst is geweest, waarbij hij zijn vrachtwagenrijbewijs heeft gehaald. Ook heeft het Uwv het arbeidsverleden van appellant na zijn zeventiende en achttiende jaar van belang kunnen achten. Het enkele feit dat bij de beoordeling in 2000 geen arbeidskundige was betrokken, maakt dit niet anders. Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak



17/2855 Wajong

Datum uitspraak: 12 maart 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 februari 2017, 16/146 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken ingediend.

Appellant heeft verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In verband hiermee is de Staat als partij aangemerkt.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hopman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant, geboren [in] 1970, heeft op 19 april 2000 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met psychische klachten. Een verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en heeft vervolgens aan zenuwarts C.J.F. Kemperman verzocht een psychiatrisch rapport uit te brengen. In een rapport van 28 juni 2000 heeft Kemperman geconcludeerd dat bij appellant sprake is van aanpassingsproblemen en een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur waarbij als diagnose een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. kan worden gesteld. Als gevolg daarvan is appellant beperkt ten aanzien van de sociale aanpassing en stresserende werkomstandigheden, waarbij zelfdiscipline en het aanbrengen van structuur zwakke elementen zijn. Met deze beperkingen lijken er volgens Kemperman evenwel functies te duiden in het vrije bedrijfsleven, waardoor appellant ook op achttienjarige leeftijd vermoedelijk wel een minimum inkomen zou hebben moeten kunnen verdienen. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant tot in 1993 in loondienst heeft gewerkt en dat op zeventien- en achttienjarige leeftijd niet gebleken is van arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 2 augustus 2000 is de Wajong-aanvraag van appellant afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 februari 2001 ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin deze concludeert dat appellant met de bestaande persoonlijkheidsstoornis het VWO met goed gevolg heeft doorlopen, zijn militaire diensttijd heeft vervuld en vervolgens nog drie en een half jaar in loondienst heeft gewerkt, zodat niet gesteld kan worden dat de persoonlijkheid het werken vanaf zeventienjarige leeftijd belemmerde. De angst- en paniekaanvallen, waarvoor appellant zich inmiddels bij de GGZ heeft aangemeld, dateren van 1 maart 2000. Deze dag is als eerste arbeidsongeschiktheidsdag aangemerkt.

1.2.

Appellant heeft met een op 10 december 2014 ontvangen brief het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 2 augustus 2000. Appellant heeft stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat er na 2000 verschillende diagnoses zijn gesteld die verder gaan dan de conclusie uit de eerdere Wajong-beoordeling. Ook heeft appellant gewezen op de beoordeling door het Uwv van een aanvraag op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in 2007, waarin is vastgesteld dat de arbeidsbeperkingen van appellant niet door of tijdens loondienst zijn ontstaan, maar structureel aanwezig zijn. Bij besluit van 19 augustus 2015 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen, omdat een verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de door appellant verstrekte gegevens geen reden zijn om de vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag van 1 maart 2000 te wijzigen. Het besluit van 2 augustus 2000 betreffende de weigering van een Wajong-uitkering blijft gehandhaafd.

1.3.

In bezwaar tegen het besluit van 19 augustus 2015 heeft appellant aangevoerd dat hij met zijn aanvraag heeft bedoeld om per toekomende datum alsnog in aanmerking te worden gebracht voor een Wajong-uitkering. Ten onrechte is het Uwv bij de eerdere beoordeling ervan uitgegaan dat appellant rond zijn achttiende levensjaar in staat is geweest tot het verrichten van werkzaamheden in loondienst. Het Uwv heeft nooit navraag gedaan naar de wijze waarop appellant die werkzaamheden heeft verricht, terwijl duidelijk is dat hij nooit op een normale manier regulier werk heeft kunnen verrichten. Verder is appellant inmiddels door diverse psychiaters gezien en staat vast dat sprake is van aangeboren beperkingen die verband houden met extreme hoogbegaafdheid. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant meerdere stukken overgelegd.

1.4.

Bij besluit van 1 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. In het hieraan ten grondslag liggende rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld dat uit alle beschikbare medische stukken naar voren komt dat appellant begin 2000 voor het eerst onder behandeling kwam bij de GGZ voor zijn psychische problematiek bij een bestaande persoonlijkheidsstoornis met een zeer hoog IQ. Mogelijk had appellant wel eerder klachten, maar hij kwam hiervoor pas in mei 2000 onder behandeling. Pas vanaf dat moment is sprake van evidente beperkingen. Er is daarom geen aanleiding om een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag vast te stellen dan 1 maart 2000.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het eerdere besluit volledig inhoudelijk heroverwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat in dit geval de criteria van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing zijn. Evenals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank de door appellant ingebrachte medische stukken, waaronder een in beroep ingebrachte rapportage psychodiagnostisch onderzoek van 16 augustus 2016, waarin bij appellant de diagnose ASS is gesteld, onvoldoende geacht voor het standpunt dat bij appellant op zeventien- en achttienjarige leeftijd reeds sprake was van arbeidsongeschiktheid. Weliswaar blijkt uit de medische stukken dat bij appellant al langer sprake is van psychische problematiek bij een bestaande persoonlijkheidsstoornis waarbij appellant een zeer hoog IQ heeft, maar uit de stukken blijkt ook dat appellant hiervoor pas in 2000 onder behandeling is gekomen. Appellant heeft zijn VWO met goede resultaten afgerond en is in 1988/1989 in militaire dienst geweest, waarbij hij zijn vrachtwagenrijbewijs heeft gehaald. Van 1990 tot 1993 is hij werkzaam geweest als frezer. Appellant heeft gesteld dat hij deze werkzaamheden niet op een normale manier heeft uitgevoerd, maar heeft dat niet met stukken onderbouwd. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusie dat de beperkingen, waarvan volgens de in beroep overgelegde rapportage psychodiagnostisch onderzoek rond het achttiende jaar bij appellant als gevolg van een ASS sprake is, niet medisch zijn onderbouwd. De overgelegde medische stukken hebben de rechtbank dan ook geen aanleiding gegeven te twijfelen aan het oordeel van het Uwv dat pas in maart 2000 sprake was van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft daarom geen reden gezien een deskundige te benoemen.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep naar voren gebrachte standpunt en zijn verzoek om een deskundige in te schakelen herhaald. Daarnaast is aangevoerd dat bij de beoordeling in 2000 ten onrechte geen arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. De conclusie dat appellant met zijn beperkingen vermoedelijk wel het minimumloon zou kunnen verdienen, is uitsluitend gebaseerd op een medische beoordeling. Destijds is geen arbeidsdeskundige ingeschakeld die het functioneren van appellant in zijn laatste dienstverband in de periode 1990-1993 heeft onderzocht. Bij de beoordeling van het voorliggende verzoek is dit opnieuw nagelaten. Appellant heeft in hoger beroep alsnog een tweetal verklaringen van oud collega’s en een verklaring van zijn moeder ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in dat dienstverband niet goed functioneerde. Appellant ziet het feit dat hij bewijs dient aan te dragen voor zijn functioneren in een ver verleden als een schending van eerlijke rechtspraak, zoals die gewaarborgd zou moeten zijn met onder meer artikel 6 van het EVRM . Appellant heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat hij noodgedwongen jarenlang in de bijstand heeft moeten verblijven doordat hem een Wajong-uitkering is onthouden. Dit heeft voor appellant geleid tot problemen op het gebied van onder meer huisvesting en relatie. Appellant acht zijn mensenrechten daardoor geschonden. In zijn visie heeft hij geen menswaardig bestaan kunnen leiden zonder foltering en heeft hij niet in vrijheid en veiligheid zonder horigheid, zonder inmenging in privé aangelegenheden, met sociale gelijkheid voor de wet en met inachtneming van zijn recht een gezin kunnen stichten.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Het Uwv heeft naar aanleiding van de aanvraag, waarbij voor de toekomst is verzocht om terug te komen van het in rechte onaantastbaar geworden besluit van 2 augustus 2000, onderzocht of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. De Raad zal daarom aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden beoordelen of het Uwv terecht geen aanleiding heeft gezien om terug te komen van zijn eerdere beoordeling.

4.2.

De rechtbank heeft uitgebreid gemotiveerd waarom de door appellant in bezwaar en in beroep ingebrachte medische gegevens naar haar oordeel onvoldoende zijn om aan te nemen dat bij appellant reeds op zeventien- en achttienjarige leeftijd sprake was van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de AAW. Dit oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat het Uwv zijn standpunt mede heeft kunnen baseren op de omstandigheid dat appellant zijn VWO met goede resultaten heeft afgerond en in militaire dienst is geweest, waarbij hij zijn vrachtwagenrijbewijs heeft gehaald. Ook heeft het Uwv het arbeidsverleden van appellant na zijn zeventiende en achttiende jaar van belang kunnen achten. Het enkele feit dat bij de beoordeling in 2000 geen arbeidskundige was betrokken, maakt dit niet anders. De rechtbank heeft terecht overwogen dat door appellant niet is onderbouwd dat hij in zijn werk als frezer van 1990 tot zijn ontslagname in 1993 niet normaal zou hebben gefunctioneerd. De door appellant in hoger beroep ingebrachte verklaringen van ex-collega’s vormen daarvoor naar het oordeel van de Raad evenmin voldoende onderbouwing. Uit de verklaring van [naam 1] van 15 januari 2020 blijkt dat deze als voormalig chef werkplaats weinig zicht had op hoe appellant zijn werkzaamheden uitvoerde, dat appellant zich – ondanks dat het in periodes minder goed met hem ging – nooit ziek meldde en dat men al met al erg tevreden was met appellant, omdat hij alles fabriceerde wat nodig was. [naam 2] heeft voorts verklaard dat hij in 1992 en 1993 bij appellant wel tekenen van emotionele en psychiatrische problemen zag, maar dat het door appellant afgeleverde werk altijd van topkwaliteit was. Door de moeder van appellant is tot slot verklaard dat appellant na thuiskomst van zijn werk meteen ging slapen. In deze stukken is onvoldoende steun te vinden voor het standpunt van appellant dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden teruggelegd naar de dag waarop hij zeventien jaar werd. Nu er geen twijfel is over de conclusies van de verzekeringsartsen ziet de Raad evenals de rechtbank geen aanleiding een medisch deskundige in te schakelen.

4.3.

Gelet op het voorgaande heeft het Uwv in hetgeen door appellant aan zijn verzoek van 10 december 2014 ten grondslag is gelegd terecht geen aanleiding gezien om voor de toekomst terug te komen van zijn weigering uit 2000. De besluitvorming in het kader van de WAO uit 2007 valt buiten de omvang van dit geding en kan om die reden niet, zoals ter zitting door appellant is verzocht, in dit hoger beroep worden betrokken.

4.4.

De stelling dat het feit dat appellant bewijs dient aan te dragen voor zijn functioneren in een ver verleden een schending is van eerlijke rechtspraak, zoals die gewaarborgd zou moeten zijn met onder meer artikel 6 van het EVRM , wordt niet gevolgd. Uit artikel 6 van het EVRM kunnen immers voor gevallen als dat van appellant geen concrete regels worden afgeleid over bewijslastverdeling.

4.5.

Dat appellant sinds 2000 aangewezen is op een bijstandsuitkering, omdat hij niet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering voldoet, is evenmin een omstandigheid die maakt dat sprake is van mensenrechtenschendingen, zoals door appellant in hoger beroep gesteld. Overigens betreffen de argumenten waarmee appellant deze stelling onderbouwt met name de voorwaarden die worden verbonden aan het ontvangen van een bijstandsuitkering. De rechtmatigheid van die voorwaarden kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

4.6.

Gelet op 4.2 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

4.7.

Nu van onrechtmatige besluitvorming door het Uwv geen sprake is, is er geen aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade. Het daartoe strekkende verzoek van appellant zal worden afgewezen.

4.8.

Appellant heeft verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De procedure heeft vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellant door het Uwv tot aan de datum van deze uitspraak meer dan vier jaar geduurd. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is in de rechterlijke fase met (afgerond) zes maanden overschreden. Aan appellant komt een schadevergoeding toe van € 500,- ten laste van de Staat.

5. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant bestaat geen aanleiding. De Staat zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 262,50 (1 punt met een wegingsfactor 0,5) voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade af;

- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,-:

- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 262,50.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en

S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van A. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2020.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) A. Abdoellakhan


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature