U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Met de Svb concludeert de Raad dat aan het besluit tot terugvordering over het derde kwartaal van 2017 een herzieningsbesluit over dat kwartaal is vooraf gegaan. Bij de gedingstukkenbevinden zich drie separate besluiten die op 11 december 2017 zijn gedateerd. Betrokkene had kunnen begrijpen dat het ten aanzien van de vermelding van het vierde kwartaal ging om een kennelijke verschrijving en dat besluit 1 betrekking had op een herziening van de kinderbijslag over het derde kwartaal van 2017. Dit geldt temeer als besluit 1 wordt gelezen in samenhang met de eveneens op 11 december 2017 gedateerde besluiten 2 en 3. Nu betrokkene tegen besluit 1 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is dit besluit in rechte komen vast te staan. Omdat de Svb het recht op de kinderbijslag over het derde kwartaal van 2017 heeft herzien, volgt hier ook uit dat ten onrechte kinderbijslag is betaald. De Svb was gelet op artikel 24, eerste lid, van de AKW gehouden om de over dat kwartaal onverschuldigd betaalde kinderbijslag terug te vorderen. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval sprake is van dringende redenen. Niet is gesteld noch is gebleken dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn.

Uitspraak



18 6075 AKW

Datum uitspraak: 24 december 2020

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

18 oktober 2018, 18/1035 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De Svb heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2020. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg. Namens betrokkene is mr. T.P. Boer verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene en haar ex-echtgenoot hebben samen vier kinderen. Betrokkene heeft voor deze kinderen kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen. Op 14 juli 2017 heeft de ex-echtgenoot van betrokkene kinderbijslag aangevraagd voor de kinderen [A.] en [B.] omdat deze vanaf 21 juni 2017 bij hem wonen. Vervolgens heeft de Svb bij betrokkene informatie ingewonnen over de feitelijke woonsituatie van [A.] en [B.]. Betrokkene heeft tot en met het derde kwartaal van 2017 kinderbijslag ontvangen voor [A.] en [B.].

1.2.

Bij besluit van 11 december 2017 (besluit 1) heeft de Svb de kinderbijslag over het derde kwartaal van 2017 (gewijzigd) vastgesteld. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat betrokkene voor [A.] en [B.] geen kinderbijslag meer krijgt vanaf het vierde kwartaal van 2017, omdat de kinderen vanaf 23 juni 2017 bij de andere ouder wonen en de ouder bij wie het kind woont de kinderbijslag betaald krijgt. Als bijlage bij het besluit is een overzicht gevoegd van de te ontvangen kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2017.

1.3.

Bij separaat besluit van 11 december 2017 (besluit 2) heeft de Svb de kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2017 vastgesteld. Aan dit besluit heeft de Svb eveneens ten grondslag gelegd dat betrokkene voor [A.] en [B.] geen kinderbijslag meer krijgt vanaf het vierde kwartaal van 2017, omdat de kinderen vanaf 23 juni 2017 bij de andere ouder wonen en de ouder bij wie het kind woont de kinderbijslag betaald krijgt. Als bijlage bij het besluit is een overzicht gevoegd van de te ontvangen kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2017.

1.4.

Bij besluit van 11 december 2017 (besluit 3) heeft de Svb de over het derde kwartaal van 2017 onverschuldigd aan betrokkene betaalde kinderbijslag voor [A.] en [B.] van haar teruggevorderd.

1.5.

Bij het bestreden besluit van 20 februari 2018 heeft de Svb het bezwaar voor zover gericht tegen de herzieningsbeslissing van 11 december 2017 niet-ontvankelijk verklaard en voor zover gericht tegen de terugvorderingsbeslissing ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dat ziet op de terugvordering over het derde kwartaal van 2017; dat besluit herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd. De rechtbank heeft daartoe vastgesteld dat het terugvorderingsbesluit niet vooraf is gegaan door een besluit waarbij het recht op kinderbijslag over het derde kwartaal is herzien, zoals ten aanzien van het vierde kwartaal wel is gebeurd. Nu niet gebleken is dat de Svb het recht op kinderbijslag voor [A.] en [B.] heeft herzien vanaf het derde kwartaal van 2017 en evenmin is gebleken dat de kinderbijslag anderszins ten onrechte is betaald, is ook geen sprake van onverschuldigde betaling aan betrokkene over dit kwartaal. Dit betekent dat de Svb niet tot terugvordering van de kinderbijslag voor [A.] en [B.] over het derde kwartaal van 2017 kon overgaan.

3.1.

In hoger beroep heeft de Svb aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat aan het terugvorderingsbesluit geen herzieningsbesluit is vooraf gegaan. Er is tot en met het derde kwartaal 2017 kinderbijslag betaald. Besluit 1 betreft het herzieningsbesluit over het derde kwartaal van 2017. Besluit 1 gelezen in combinatie met besluit 3 is de herziening en de terugvordering over het derde kwartaal van 2017.

3.2.

Betrokkene heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Met de Svb concludeert de Raad dat aan het besluit tot terugvordering over het derde kwartaal van 2017 een herzieningsbesluit over dat kwartaal is vooraf gegaan. Bij de gedingstukkenbevinden zich drie separate besluiten die op 11 december 2017 zijn gedateerd. Besluit 1 omvat de gewijzigde vaststelling van de kinderbijslag over het derde kwartaal van 2017. Weliswaar is niet direct duidelijk dat besluit 1 ziet op het derde kwartaal van 2017, omdat daarin is vermeld dat betrokkene voor [A.] en [B.] geen kinderbijslag meer krijgt vanaf het vierde kwartaal van 2017. Maar in dat besluit is evenzeer vermeld dat betrokkene vanaf het derde kwartaal van 2017 € 530,12 kinderbijslag per kwartaal krijgt en dat voor haar andere kinderen de kinderbijslag niet verandert. Daarbij komt dat als bijlage bij besluit 1 een overzicht is gevoegd van de te ontvangen kinderbijslag vanaf het derde kwartaal van 2017 en [A.] en [B.] op dit overzicht niet (meer) vermeld worden. Gelet hierop had betrokkene kunnen begrijpen dat het ten aanzien van de vermelding van het vierde kwartaal ging om een kennelijke verschrijving en dat besluit 1 betrekking had op een herziening van de kinderbijslag over het derde kwartaal van 2017. Dit geldt temeer als dit besluit wordt gelezen in samenhang met de eveneens op 11 december 2017 gedateerde besluiten 2 en 3. Nu betrokkene tegen besluit 1 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is dit besluit in rechte komen vast te staan.

4.2.

Nu uit 4.1 volgt dat de Svb het recht op de kinderbijslag over het derde kwartaal van 2017 heeft herzien, volgt hier ook uit dat ten onrechte kinderbijslag is betaald. De Svb was gelet op artikel 24, eerste lid, van de AKW gehouden om de over dat kwartaal onverschuldigd betaalde kinderbijslag terug te vorderen. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vijfde lid van artikel 24 van de AKW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL0391) liggen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een terugvordering voor de verzekerde heeft. Het gaat daarbij om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval sprake is van dringende redenen als hier bedoeld. Niet is gesteld noch is gebleken dat er uitzonderlijke omstandigheden zijn.

4.3.

Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van de Svb slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, niet in stand kan blijven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2020.

(getekend) C.H. Bangma

(getekend) M. Buur


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature