Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag om militair invaliditeitspensioen, blootstelling aan PX-10. Het onderzoek van het RIVM ziet op de vraag in hoeverre het gebruik bij Defensie van PX-10 bij medewerkers kan hebben geleid tot vormen van kanker, huidaandoeningen of neurologische aandoeningen, waarvan op basis van (medisch) wetenschappelijk onderzoek een ( mogelijk ) verband is aangenomen met blootstelling aan PX-10. Appellant lijdt niet aan een van die aandoeningen. Er bestaat daarom geen grond voor de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag om toekenning van een militair invaliditeitspensioen ten onrechte heeft afgewezen.

Uitspraak



19 2249 MPW

Datum uitspraak: 13 februari 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 april 2019, 18/4739 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Minister van Defensie, thans de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)

PROCESVERLOOP

Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomende geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift en een nader stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is in de periode van 7 juli 1982 tot 2 september 1983 in militaire dienst geweest.

1.2.

Op 7 februari 2017 heeft appellant verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Appellant heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zijn gezondheidsklachten zijn veroorzaakt of zijn verergerd door het werken met wapenonderhoudsmiddel PX-10.

1.3.

Bij besluit van 10 februari 2017 heeft de staatssecretaris dit verzoek afgewezen. Daarbij heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat appellant niet werkzaam is geweest in een risicofunctie en verwezen naar de resultaten van het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de risico’s van het werken van PX-10 binnen Defensie (“Exposure and potential health effects associated with the use of PX-10 in the Dutch armed forces”, RIVM rapport 609037002/2011). De conclusie hiervan is dat het vrijwel uitgesloten is dat defensiepersoneel acute myeloïde leukemie of aanverwante vormen van kanker of ziekten heeft gekregen door het werken met wapenonderhoudsmiddel PX-10.

1.4.

Bij besluit van 26 juni 2018 is het bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2017 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat het onderzoek door het RIVM niet onzorgvuldig wordt geacht, ook al heeft het RIVM aannames moeten doen. Appellant heeft de mogelijkheid gehad om stukken over te leggen die twijfel zaaien aan het rapport van het RIVM. Op de door appellant genoemde kritiek op het onderzoek op het onderzoek van het RIVM, die ook staat in het door hem overgelegde verslag van [X.] van 5 september 2015, is door het RIVM ingegaan. Appellant heeft na 1970

–gedurende een relatief korte periode – gewerkt met PX-10, toen de gehaltes benzeen lager werden. Zelfs als het RIVM de kans op het ontwikkelen van acute myeloïde leukemie enigszins heeft onderschat, ziet de rechtbank onvoldoende reden om te twijfelen aan de conclusie van de staatssecretaris dat niet aannemelijk is dat de aandoening van appellant is ontstaan als gevolg van de blootstelling aan PX-10. Voor zover appellant met zijn betoog over de onafhankelijkheid heeft bedoeld te zeggen dat de rechtbank een (onafhankelijk) deskundige zou moeten benoemen, ziet de rechtbank daarvoor, gelet op het voorgaande, geen aanleiding. Wat betreft het beroep van appellant op de redelijke termijn is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in zijn geheel niet is overschreden.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat, anders dan in het bestreden besluit en in de aangevallen uitspraak is vermeld, appellant niet lijdt aan acute myeloïde leukemie of aan een van de zes andere vormen van kanker waarvan is aangenomen dat een relatie kan bestaan met blootstelling aan (bestanddelen van) PX-10. Evenmin lijdt appellant aan huidaandoeningen of neurologische aandoeningen waarbij blootstelling aan (bestanddelen van) PX-10 mogelijk een rol kan spelen maar waarvan vaststaat dat deze niet typisch door (bestanddelen van) PX-10 worden veroorzaakt. Wel heeft appellant een aantal gezondheidsklachten benoemd, met name energetische klachten, die naar zijn overtuiging zijn ontstaan door het werken met PX-10 en een aantal erfelijk bepaalde aandoeningen die in zijn visie mogelijk zijn verergerd door het werken met PX-10.

4.2.

Appellant heeft aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte niet is overgegaan tot het toekennen van een militair invaliditeitspensioen. Volgens appellant is het onderzoek van het RIVM, waarop de staatssecretaris zijn besluitvorming baseert, onzorgvuldig, omdat hierbij een beperkte groep oud-militairen is onderzocht, (onjuiste) aannames zijn gedaan over de samenstelling van PX-10 zoals dit bij Defensie werd gebruikt en is uitgegaan van een onjuiste methode om de blootstelling aan PX-10 te berekenen. De Raad stelt vast dat het onderzoek van het RIVM ziet op de vraag in hoeverre het gebruik bij Defensie van PX-10 bij medewerkers kan hebben geleid tot vormen van kanker, huidaandoeningen of neurologische aandoeningen, waarvan op basis van (medisch) wetenschappelijk onderzoek een (mogelijk) verband is aangenomen met blootstelling aan PX-10. Appellant lijdt niet aan een van die aandoeningen. Er bestaat daarom geen grond voor de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag om toekenning van een militair invaliditeitspensioen ten onrechte heeft afgewezen.

4.3.

Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt, met verbetering van gronden, bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en H. Lagas en K.H. Sanders als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2020.

(getekend) B.J. van de Griend

(getekend) D. Bakker


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature