U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Terecht geweigerd WIA-uitkering toe te kennen. Verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft op zorgvuldige en volledige wijze plaatsgevonden. Inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om appellante verdergaand beperkt te achten dan in de FML van 15 maart 2016 reeds is neergelegd. Geen schending van het beginsel van equality of arms. Voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Uitspraak



18 3467 WIA

Datum uitspraak: 28 oktober 2020

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 mei 2018, 16/3683 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.N. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.

Appellante heeft nadere medische stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2020. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.J. Schoonbrood. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als woon- en werkbegeleidster voor 9 uur per week. Op 27 februari 2014 heeft appellante zich ziek gemeld met pijn- en vermoeidheidsklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 maart 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 31 maart 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 25 februari 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 oktober 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 13 oktober 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 20 oktober 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige en volledige wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij is van belang geacht dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van de behandelend artsen van appellante in hun beoordeling hebben meegenomen. Appellante heeft naar het oordeel van de rechtbank geen medische gegevens in het geding gebracht die twijfel wekken over de correctheid van de vaststelling van haar belastbaarheid op de datum in geding. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante op onjuiste wijze in de FML zijn neergelegd. Over de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad van 19 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3157, overwogen dat nu het gaat om een weigering per einde wachttijd, het toegestaan is om primair geduide functies in bezwaar te vervangen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 20 oktober 2016 afdoende heeft gemotiveerd waarom appellante geschikt te achten is voor de geselecteerde functies.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante zich samengevat op het standpunt gesteld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv niet zorgvuldig is verricht en dat haar beperkingen, onder meer veroorzaakt door het Syndroom van Tietze, zijn onderschat. Ter motivering van haar medische gronden heeft appellante nadere medische informatie ingediend. Tevens heeft appellante, onder verwijzing naar het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec), gesteld dat artikel 6 EVRM (equality of arms) geschonden is en de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Over de geselecteerde functies stelt appellante dat deze functies haar belastbaarheid overschrijden en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de signaleringen niet afdoende heeft toegelicht.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 25 februari 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.

4.2.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.3.

Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.

4.4.

Ter zitting is namens appellante herhaald dat de artsen van het Uwv haar beperkingen hebben onderschat en de aanwezigheid van het Syndroom van Tietze en de daarmee samenhangende (pijn)klachten bij appellante ten onrechte door deze artsen in twijfel wordt getrokken. Naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 november 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7575) is bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet de diagnose bepalend voor de vraag of een betrokkene al dan niet arbeidsongeschikt is, maar diens beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 13 oktober 2016 inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om appellante verdergaand beperkt te achten dan in de FML van 15 maart 2016 reeds is neergelegd. Uit de medische rapporten van de artsen van het Uwv en de opgestelde FML blijkt dat met de (pijn)klachten van appellante rekening is gehouden.

4.5.

Van een schending van het beginsel van equality of arms is geen sprake. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als hier aan de orde, waarin appellant informatie van zijn behandelaars in de procedure heeft kunnen inbrengen en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv die informatie inzichtelijk in zijn beoordeling heeft betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen.

4.6.

De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. In hoger beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep die geschiktheid nog nader toegelicht. Voor zover er in verband met het Syndroom van Tietze een beperking op aspect 4.13 (duwen en trekken) aan de orde zou zijn, is van belang dat de geselecteerde functies een dergelijke belasting niet kennen.

4.7.

De overwegingen 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet daarom worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) A.M.M. Chevalier


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature