Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

ZW-uitkering terecht beëindigd. De verzekeringsarts was bekend met de diagnose fibromyalgie en de psychische klachten. Beperkingen niet onderschat. Geen evidente afwijkingen geobjectiveerd. Inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in de functies, ook in het licht van de daarbij vermelde signaleringen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.

Uitspraak



18 4747 ZW

Datum uitspraak: 24 september 2020

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

20 juli 2018, 17/5328 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. D.S.G.M.J.M. Deijle hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Deijle. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerkster bij de [naam stichting] voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 29 juni 2016 heeft zij zich ziek gemeld met hoofdzakelijk pijnklachten aan haar gewrichten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).

1.2.

In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellante op 1 mei 2017 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 mei 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 29 juli 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld.

1.3.

Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig en volledig is en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom geen verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Appellante heeft geen deugdelijke onderbouwing geleverd dat zij als gevolg van haar pijnklachten verdergaand beperkt is. Daarbij heeft de rechtbank benadrukt dat de door appellante ervaren klachten pas in de FML kunnen worden opgenomen als hieraan een objectiveerbare oorzaak ten grondslag ligt. Dat is niet voor alle klachten van appellante het geval. De door appellante overgelegde verklaringen van derden kunnen niet leiden tot het objectiveren van een medische aandoening. De rechtbank heeft appellante geschikt geacht om de geselecteerde functies te verrichten.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en daardoor haar belastbaarheid niet goed is vastgesteld. Zij is niet in staat om gemiddeld 8 uur per dag, 40 uur per week te werken, omdat zij als gevolg van de fibromyalgie chronische pijn- en vermoeidheidsklachten heeft. Appellante wil wel werken maar is hiertoe niet in staat. Zelfs van kleine dagelijkse handelingen kan appellante al last hebben. Zo heeft appellante al pijn bij het traplopen en vaak doet haar hele lichaam pijn. Zij heeft zelfs haar hobby’s moeten laten vallen. Volgens appellante dienen zwaardere beperkingen te worden aangenomen voor het zitten, lopen, hand- en vingergebruik en persoonlijk functioneren. Op de datum in geding waren de behandelingen afgerond, omdat er niets meer gedaan kon worden. Naast de lichamelijke klachten heeft appellante ook psychische klachten. Op basis van de “Standaard duurbelastbaarheid in arbeid”, waarbij de werkdag als referentiepunt geldt, vormen de stoornis in de energiehuishouding bij appellante, het preventieve argument en de verminderde beschikbaarheid voor werk vanwege rust- en herstelmogelijkheden, redenen voor een urenbeperking. Appellante acht zich niet in staat om de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Voorts heeft het Uwv volgens appellante ten onrechte aangenomen dat bij de toekenning van ziekengeld per 22 november 2017 de klachten zijn toegenomen. De klachten zijn echter onveranderd ernstig gebleven. Het feit dat appellante na de datum in geding in behandeling is gegaan bij een psycholoog en een fysiotherapeut betekent niet dat de klachten zijn toegenomen. Appellante heeft meerdere trajecten gevolgd om haar fysieke en psychische belastbaarheid te vergroten. In dit verband heeft appellante in hoger beroep een brief van drs. M.A.G. Wijshoff, eerstelijnspsycholoog, van 3 april 2020, stukken over de in 2019 gevolgde CIR-revalidatie en brieven van het Uwv van 13 september 2019 en 6 november 2019, waarin wordt vermeld dat een sociaal medisch verpleegkundige van mening is dat appellante niet volledig belastbaar is voor de maatgevende functies, ingebracht.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW , vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).

4.2.

De gronden in hoger beroep zijn in de kern een herhaling van wat appellante in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd besproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bekend met de diagnose fibromyalgie en de psychische klachten van appellante en heeft op grond daarvan in alle rubrieken, behalve in de rubriek werktijden, beperkingen aangenomen. Anders dan appellante stelt heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoegzaam gemotiveerd dat voor het stellen van forsere beperkingen en een urenbeperking geen aanleiding bestaat. Er zijn bij appellante immers geen evidente afwijkingen geobjectiveerd. Ook is bij appellante tijdens de onderzoeken van de verzekeringsartsen geen evidente psychische stoornis vastgesteld.

Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk uiteengezet dat appellante niet voldoet aan één van de drie indicatiegebieden die zijn opgenomen in de “Standaard Duurbelasting in arbeid”, en dat met de vastgestelde beperkingen voldoende tegemoet wordt gekomen aan de klachten van fibromyalgie, de pijn- en vermoeidheidsklachten en de psychische klachten, waardoor een urenbeperking niet is aangewezen.

4.3.

Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat haar beperkingen zijn onderschat. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd en inzichtelijk heeft toegelicht ziet de brief van de psycholoog drs. M.A.G. Wijshoff van 3 april 2020 en de stukken omtrent het revalidatietraject bij CIR uit 2019 niet op de medische situatie op de datum in geding. Dit geldt eveneens voor de brieven van het Uwv van 13 september 2019 en 6 november 2019, die betrekking hebben op de ziekmelding van appellante per 1 april 2019. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om de onderliggende verslagen van de sociaal medisch verpleegkundige bij het Uwv op te vragen.

4.4.

Dat aan appellante per 22 november 2017 weer een ZW-uitkering is toegekend leidt evenmin tot een ander oordeel. Zoals blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts van 12 januari 2018 ligt aan deze toekenning een toename van de psychische klachten van appellante ten grondslag. In dit rapport heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat op grond van het verhaal en de indruk van appellante op het spreekuurcontact van 4 januari 2018 een toename van de psychische klachten aannemelijk is. In het dossier zitten geen medische gegevens waaruit blijkt dat deze toename van de psychische klachten ook al op 29 juli 2017 aan de orde was.

4.5.

Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de voorbeeldfuncties die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in de functies, ook in het licht van de daarbij vermelde signaleringen, de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De rechtbank heeft dan ook met juistheid de beëindiging van de ZW-uitkering in stand gelaten.

4.6.

De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van L.E. König als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2020.

(getekend) M.E. Fortuin

De griffier is verhinderd te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature