U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Hoogte WIA-dagloon juist vastgesteld. In hoger beroep is niet langer in geschil dat de referteperiode loopt van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014. Omdat appellant gedurende de gehele referteperiode ouderschapsverlof heeft genoten, is artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit van toepassing en dient bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking te worden genomen. Het Uwv is voor het overeengekomen loon in de zin van artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit uitgegaan van het door appellant in het refertejaar genoten loon, gecorrigeerd met de factor 100/80 in verband met het in het refertejaar genoten ouderschapsverlof. Appellant heeft in de referteperiode zijn reguliere loon, aangevuld met bedragen aan verrichte overuren dan wel ziekengeld, dat werd aangevuld tot 100% en over welk bedrag op grond van de CAO overuren zijn uitbetaald, ontvangen. Dit loon, genoten in het refertejaar, dient dan ook te worden aangemerkt als het overeengekomen loon, als hier bedoeld. Zoals de Raad vaker heeft overwogen biedt het Dagloonbesluit, geen mogelijkheid in de vorm van een hardheidsclausule of een uitzonderingsbepaling om van de gestelde regels af te wijken, daargelaten of in dit geval zich een situatie voordoet van een onevenredige uitwerking van de regels.

Uitspraak



17/4093 WIA

Datum uitspraak: 16 september 2020

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2017, 16/4483 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.H.G. in de Braekt hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. In de Braekt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. M.W.A. Blind.

Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was sinds 8 januari 2007 werkzaam als chauffeur voor gemiddeld 41,83 uur per week bij [BV 1] Dit bedrijf is later overgegaan in [BV 2] en vervolgens in [BV 3] ( [BV 3] ). Appellant heeft vanaf 1 november 2011 tot en met 11 september 2015 ouderschapsverlof op basis van een parttimepercentage van 80% genoten. Op 20 februari 2014 is hij voor zijn werk uitgevallen wegens lichamelijke en psychische klachten. Per 1 december 2019 is het diensterband met [BV 3] , hierna te noemen de ex-werkgever, beëindigd.

1.2.

Bij besluit van 25 januari 2016 heeft het Uwv appellant met ingang van 18 februari 2016 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 62,84%. Het dagloon is daarbij vastgesteld op € 95,91. Bij besluit van 22 juni 2016 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 januari 2016 gegrond verklaard, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 67,42% en het dagloon gewijzigd in € 119,89.

1.3.

Voor het vaststellen van het dagloon is het Uwv uitgegaan van de verdiensten van appellant in het refertejaar, dat loopt van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014, van € 24.391,76. Omdat appellant in de referteperiode voor 20% ouderschapsverlof heeft genoten, heeft het Uwv met toepassing van artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) dit bedrag vermenigvuldigd met 100/80. Het dagloon is aldus bepaald op (€ 30.489,70 : 261 dagen =) € 116,82 en na indexering naar 18 februari 2016 op € 119,89.

1.4.

Appellant heeft tegen het besluit van 22 juni 2016 beroep ingesteld. Hangende beroep heeft het Uwv op 22 februari 2017 de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 71,04 (bestreden besluit 2).

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard, voor zover gericht tegen het WIA-dagloon. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen , zoals dat gold ten tijde in geding, dwingend bepaalt welke referteperiode in aanmerking genomen dient te worden. Uit deze bepaling volgt dat de dag van intreden van de arbeidsongeschiktheid, in dit geval 20 februari 2014, bepalend is voor de in acht te nemen referteperiode. Het Uwv heeft overeenkomstig deze bepaling de referteperiode bepaald op de periode van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014. Anders dan appellant, die stelt dat als referteperiode heeft te gelden het jaar voorafgaand aan de ingangsdatum van het ouderschapsverlof, is de rechtbank van oordeel dat artikel 17, derde lid van het Dagloonbesluit geen ruimte biedt voor het hanteren van een andere referteperiode. De rechtbank wijst er bovendien op dat het Uwv rekening heeft gehouden met het door appellant genoten ouderschapsverlof door middel van een correctiefactor op het in het refertejaar genoten loon. De grond van appellant dat zijn dagloon op een te laag bedrag is vastgesteld slaagt dan ook niet.

3.1.

Appellant heeft zijn hoger beroep uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het vastgestelde dagloon. Hij heeft aangevoerd dat het door het Uwv vastgestelde dagloon niet representatief is voor het inkomen wat hij verdiende. Appellant stelt dat op grond van artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit het oorspronkelijk overeengekomen loon voorafgaande aan het ouderschapsverlof de basis dient te zijn voor de hoogte van zijn dagloon. De arbeidsdeskundige is bij de vaststelling van het maatmanloon uitgegaan van het loon dat appellant heeft genoten vóór november 2011. Voor de vaststelling van het dagloon zou dat loon eveneens als basis moeten gelden. Dat geldt te meer nu bij appellant vanwege een ongeval in september 2012 rugklachten zijn ontstaan en hij daardoor een groot deel in de referteperiode zijn functie als chauffeur niet dan wel niet volledig heeft kunnen verrichten en aangepaste arbeid heeft verricht. Hij heeft dan ook de bedongen arbeid, zoals vermeld in artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit, niet kunnen verrichten. Daardoor heeft hij veel minder overuren als chauffeur, die werden uitbetaald tot 130%, kunnen maken. Vergoeding van overwerk was een structureel onderdeel van de totale beloning. Dit overwerk hing intrinsiek samen met de uitvoering van de taken in de bedongen arbeid. Bovendien was overwerk op grond van artikel 5 van de arbeidsovereenkomst tussen appellant en de ex ‑werkgever een verplichting. Deze overuren behoren dan ook volgens appellant tot het overeengekomen loon, zoals vermeld in artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit. Op grond van de CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (CAO) worden weliswaar overuren bij ziekte uitbetaald, maar uit de salarisstroken over de periode van oktober 2010 tot en met januari 2016 blijkt dat appellant na november 2011 vanwege het ouderschapsverlof, de frequente perioden van ziekte en het wegvallen van overuren aanzienlijk minder loon heeft genoten. Het overeengekomen loon, inclusief de bij de functie van chauffeur behorende overuren, is sindsdien niet meer uitbetaald. Appellant meent steun te vinden voor zijn standpunt in het feit dat de ex-werkgever de overuren bij de transitievergoeding heeft bepaald op een bedrag, waarbij rekening is gehouden met de gemiddelde overwerkvergoeding die appellant ontving vóór 1 november 2011.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen voor zover deze is aangevochten. Het Uwv heeft herhaald dat op grond van artikel 13 van het Dagloonbesluit de referteperiode dwingend is bepaald en in dit geval loopt van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014. De Wet WIA en het Dagloonbesluit bieden geen ruimte om een andere referteperiode in acht te nemen. Bepalend voor het dagloon voor de Wet WIA is het in de referteperiode genoten loon. Hierbij wordt het loon uit alle dienstbetrekkingen in aanmerking genomen en is niet relevant uit welke arbeid dat loon is genoten. Het begrip bedongen arbeid, zoals vermeld in artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit heeft betrekking op de arbeid, die een betrokkene niet heeft verricht wegens ziekte of verlof. Dit begrip speelt geen rol bij de vaststelling van het overeengekomen loon, zoals vermeld in artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit. Op grond van artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit dient bij de berekening van het dagloon voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking te worden genomen. Overeengekomen loon betreft het overeengekomen reguliere loon en bijzondere loon. Appellant heeft niet aangetoond dat het bedrag dat hij ontving aan overuren in zijn functie als chauffeur behoort tot het overeengekomen loon. Evenmin heeft appellant aangetoond dat hij in de referteperiode in verband met ziekte minder loon heeft genoten. Uit de loonstroken, die betrekking hebben op de referteperiode, blijkt dat de ex-werkgever appellant in de referteperiode het overeengekomen loon heeft betaald. De ex-werkgever heeft immers appellant in de referteperiode periodeloon, ziekengeld, aanvulling op het ziekengeld, overuren op basis van de CAO en overuren op basis van daadwerkelijk verricht overwerk betaald. Het Uwv is dan ook terecht uitgegaan van het in het refertejaar genoten loon, met een correctie in verband met het ouderschapsverlof. Tot slot heeft het Uwv toegelicht dat voor de vaststelling van het maatmanloon op grond van artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten andere regels gelden dan voor bepaling van het dagloon zoals dat is geregeld in het Dagloonbesluit.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

In geschil is de hoogte van het WIA-dagloon per 18 februari 2016.

4.2.

Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.

4.3.

Op grond van artikel 13, derde lid, van de Wet WIA worden bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld. Deze regels zijn gesteld bij het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit, Stb. 2013, 185). Voor dit geding is van toepassing het Dagloonbesluit, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2016.

4.4.

Op grond van artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt onder refertejaar verstaan de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.

4.5.

Op grond van artikel 16 van het Dagloonbesluit is het uitgangspunt voor de berekening van het dagloon voor de Wet WIA het in de referteperiode genoten loon. Op grond van artikel 14 van het Dagloonbesluit wordt in dit verband onder loon verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv .

4.6.

Op grond van artikel 17, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt, indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte, bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

4.7.

Op grond van artikel 17, tweede lid, wordt, indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, het loon in aanmerking genomen bij dezelfde werkgever over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:

dat aangiftetijdvak geheel gelegen is in de referteperiode, en

de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.

4.8

Op grond van artikel 17, derde lid, wordt, indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.

5.1.

Niet in geschil is dat de arbeidsongeschiktheid, op grond waarvan appellant recht heeft op een WIA-uitkering, op 20 februari 2014 ingetreden. Voorts is in hoger beroep niet langer in geschil dat de referteperiode loopt van 1 februari 2013 tot en met 31 januari 2014.

5.2.

Omdat appellant gedurende de gehele referteperiode ouderschapsverlof heeft genoten, is artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit van toepassing en dient bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking te worden genomen. Het Uwv is voor het overeengekomen loon in de zin van artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit uitgegaan van het door appellant in het refertejaar genoten loon, gecorrigeerd met de factor 100/80 in verband met het in het refertejaar genoten ouderschapsverlof.

5.3.

Voor de stelling van appellant dat in zijn geval voor het overeengekomen loon in de zin van artikel 17, derde lid, van het Dagloonbesluit dient te worden uitgegaan van het loon dat appellant heeft genoten in de twaalf maanden vóór 1 november 2011, te weten de periode waarin hij de bedongen arbeid als chauffeur in volle omvang, dat wil zeggen inclusief het toen gemiddeld verrichte overwerk, heeft kunnen verrichten, ziet de Raad noch in de Wet WIA noch in het Dagloonbesluit aanknopingspunten. Volgens de tekst van artikel 17, derde lid van het Dagloonbesluit, bezien in samenhang met het eerste en tweede lid en met artikel 16 van het Dagloonbesluit, gaat het om het in het refertejaar per aangiftetijdvak overeengekomen loon. Appellant heeft in de referteperiode zijn reguliere loon, aangevuld met bedragen aan verrichte overuren dan wel ziekengeld, dat werd aangevuld tot 100% en over welk bedrag op grond van de CAO overuren zijn uitbetaald, ontvangen. Dit loon, genoten in het refertejaar, dient dan ook te worden aangemerkt als het overeengekomen loon, als hier bedoeld.

5.4.

Het feit dat appellant voor het ingaan van zijn ouderschapsverlof op 1 november 2011 meer overuren heeft gemaakt dan in de referteperiode, is geen aanleiding om aan te nemen dat het in de referteperiode genoten loon niet als het overeengekomen loon kan worden beschouwd. Appellant heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat hij het in de arbeidsovereenkomst overeengekomen loon in de referteperiode niet heeft ontvangen. In de arbeidsovereenkomst is niet vastgesteld dat appellant naast dit loon recht heeft op een vast bedrag aan overwerkvergoeding. Ook is niet gebleken dat appellant en zijn ex-werkgever op enig moment na 1 november 2011 zijn overeengekomen dat aan appellant een bedrag wegens niet betaalde en niet verrichte overwerkuren zal worden uitbetaald. Ook nadat hij daartoe nog in de gelegenheid is gesteld heeft hij niet aangetoond dat het extra loon dat hij vóór 1 november 2011 ontving aan overuren in zijn functie als chauffeur behoort tot het overeengekomen loon in de referteperiode. De omstandigheid dat de ex-werkgever bij de vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsverhouding met appellant voor de bepaling van de beëindigingsvergoeding rekening heeft gehouden met de door appellant in de periode vóór 1 november 2011 gemaakte overuren, is – zonder nadere onderbouwing – onvoldoende voor het standpunt dat het Uwv op grond van het Dagloonbesluit het in het refertejaar per aangiftetijdvak overeengekomen loon niet juist heeft vastgesteld.

5.5.

Met zijn standpunt dat het vastgestelde dagloon niet representatief is voor het inkomen wat hij verdiende beoogt appellant kennelijk een beroep te doen op het beginsel dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van de welvaart in de periode voorafgaande aan de verzekerde gebeurtenis. Zoals de Raad vaker heeft overwogen biedt het Dagloonbesluit, dat van dat beginsel een uitwerking is, geen mogelijkheid in de vorm van een hardheidsclausule of een uitzonderingsbepaling om van de gestelde regels af te wijken, daargelaten of in dit geval zich een situatie voordoet van een onevenredige uitwerking van de regels. (Zie bijvoorbeeld de uitspaak van 1 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2361)

5.6.

Uit 5.1 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten en met aanvulling van gronden, moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.E. Fortuin en R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2020.

(getekend) J.S. van der Kolk

De griffier is verhinderd te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature