Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Intrekking en terugvordering. Onroerende goederen in Turkije. Onevenredigheid terugvordering niet vast te stellen wegens ontbreken gegevens over waarde van de onroerende goederen. Ook geen sprake van dringende redenen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



18 4443 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2018, 17/6332 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 8 september 2020

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvingen sinds 21 oktober 2002 – met onderbrekingen – bijstand, laatstelijk van de Svb op grond van de Participatiewet, in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).

1.2.

De Svb voert vanaf 2013 gefaseerd een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Hiertoe worden jaarlijks ruim 7.000 AIO-gerechtigden het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) toegestuurd. De controle was in 2013 gericht op in Suriname geboren AIO-gerechtigden, in 2014 op AIO-gerechtigden met als geboorteland Marokko, in 2015 op AIO-gerechtigden die in Turkije zijn geboren en van 2016 tot en met 2018 is de controle gericht op de overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. Vanaf 2019 richt de controle zich op de in Nederland geboren AIO-gerechtigden.

1.3.

In het kader van dit onderzoek hebben appellanten een formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” ontvangen en op 3 juni 2015 ingevuld. Zij hebben op het formulier aangegeven mede-eigenaar te zijn van een woning in Turkije. Vervolgens heeft het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Turkije (Bureau Attaché), in opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude-informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een onderzoek verricht naar bezit van onroerende zaken van appellanten in Turkije. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 15 februari 2017. Uit dit verslag komt naar voren dat appellant bij de afdeling onroerend goed belasting van de gemeente Eriğli sinds 1979 als eigenaar staat geregistreerd van een bedrijfsruimte en vanaf 1988 van een appartement. De waarde van het appartement, zoals neergelegd in een taxatierapport van 6 februari 2016, is vastgesteld op € 33.000,-. Een verder onderzoek naar de op naam van appellant staande bedrijfsruimte bleek niet mogelijk .

1.4.

De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij afzonderlijke besluiten van 26 april 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 september 2017 (bestreden besluit), de bijstand van appellanten over de periode van 21 oktober 2002 tot en met 8 september 2015 (te beoordelen periode) in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 81.667,61 van appellanten terug te vorderen. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door bij de Svb geen melding te maken van de op naam van appellant geregistreerde onroerende zaken in Turkije. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand in de te beoordelen periode niet vastgesteld worden.

2. Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De te beoordelen periode loopt van 21 oktober 2002 tot en met 8 september 2015.

Onderzoek discriminatoir

4.2.

Bij zijn uitspraak van 28 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2702, heeft de Raad geoordeeld dat het onderzoek van de Svb, zoals onder 1.2 is vermeld, niet discriminatoir is. Uit de beschikbare gegevens valt, anders dan appellanten hebben betoogd, niet af te leiden dat de Svb bij de selectie van AIO-gerechtigden die in 2015 zijn aangeschreven, waaronder ook appellanten, enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt tussen verschillende groepen AIO-gerechtigden. Zoals onder 1.2 is weergegeven, onderzoekt de Svb immers in de periode vanaf 2013 alle AIO-gerechtigden ongeacht het land van geboorte. Het door appellanten opgeworpen vermoeden dat in de praktijk niet daadwerkelijk alle AIO-gerechtigden worden aangeschreven hebben appellanten niet onderbouwd. Aanknopingspunten om te twijfelen dat de opzet en uitvoering van het door de Svb uitgevoerde onderzoek niet overeenstemt met de onderzoeksopzet ontbreekt. De grond dat het onderzoek discriminatoir is geweest, slaagt daarom niet.

Intrekking en terugvordering

4.3.

Appellanten hebben aangevoerd dat zij weliswaar een woning in Turkije bezitten, maar dat deze gezamenlijk familiebezit is. Van volledige eigendom en beschikkingsmacht over het in de woning gebonden vermogen is dan ook geen sprake.

4.4.

Deze grond slaagt niet. Indien onroerende zaken in een register OZB in Turkije op naam van een betrokkene staan genoteerd, is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken (vergelijk de in 4.2 genoemde uitspraak). Het is aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Appellanten zijn hierin niet geslaagd. Appellanten hebben geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat appellant, zoals zij hebben betoogd, slechts het mede-eigendom van de woning bezit en dat hij daardoor niet over de woning kan beschikken.

4.5.

Niet in geschil is dat dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door van de in de te beoordelen periode op naam van appellant geregistreerde woning in Turkije bij de Svb geen melding te maken en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand in deze periode niet kan worden vastgesteld.

4.6.

Aan de beroepsgrond van appellanten dat het onder 1.3 genoemde taxatierapport onzorgvuldig tot stand is gekomen wordt voorbijgegaan. De Svb heeft dit taxatierapport niet aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd en bovendien ziet deze taxatie niet op de waarde (-ontwikkeling) van de onroerende zaak in de te beoordelen periode.

4.7.

Voorts is niet in geschil dat de Svb op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden was om de kosten van bijstand over de te beoordelen periode terug te vorderen. Het verplichtend karakter van dit artikellid staat er niet aan in de weg dat bij de vaststelling van de hoogte van het terug te vorderen bedrag rekening wordt gehouden met een eventueel aanvullend recht op bijstand, omdat het besluit tot terugvordering reparatoir van aard is. Het is in een dergelijke situatie aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat indien de verplichting tot het geven van inlichtingen wel naar behoren zou zijn nagekomen, (aanvullende) bijstand zou zijn verstrekt. Vergelijk de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1688. Appellanten zijn hierin niet geslaagd nu zij geen gegevens hebben overgelegd over de waarde van aanschaf van het in 1.2 genoemde appartement noch van de waardeontwikkeling sindsdien. Evenmin hebben appellanten deze gegevens van de in 1.2 genoemde bedrijfsruimte overgelegd. Het voorgaande betekent dat de door appellanten gestelde onevenredigheid van de terugvordering niet is vast te stellen en dat de daarop gerichte beroepsgrond daarom niet slaagt.

4.8.

Appellanten hebben ten slotte aangevoerd dat de Svb op grond van dringende redenen van terugvordering had moeten afzien. Dringende redenen kunnen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. In de door appellanten aangevoerde slechte financiële omstandigheden heeft de Svb geen aanleiding hoeven te zien voor het aannemen van een dringende reden. De financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de betrokkene als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Conclusie

4.9.

Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2020.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) A.A.H. Ibrahim


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature