Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

1) WGA vervolguitkering terecht vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%. 2) Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA terecht vastgesteld op 66,17%.

Juiste medische grondslag. Geen twijfel aan de passendheid van de geselecteerde functies.

Uitspraak



17 4990 WIA, 18/6001 WIA

Datum uitspraak: 3 juli 2020

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 1 juni 2017, 16/10320 (aangevallen uitspraak 1) en van 19 oktober 2018, 18/3463 (aangevallen uitspraak 2) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.A. Spek, advocaat, hoger beroepen ingesteld.

Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.

Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is

een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing

van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als afdelingsmanager supermarkt voor 38,48 uur per week. Hij heeft zich op 15 mei 2014, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet ontving, ziek gemeld wegens psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 11 april 2016 aan appellant met ingang van 12 mei 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 66,20% en het einde van de loongerelateerde uitkering op 12 juli 2016. Appellant heeft tegen het besluit van 11 april 2016 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij gesteld dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, vanwege de impact van de EMDR-behandeling die is gestart, nadat bij hem de diagnose PTSS is gesteld.

1.2.

Bij besluit van 31 mei 2016 heeft het Uwv appellant met ingang van 12 juli 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%. Appellant heeft ook tegen het besluit van 31 mei 2016 bezwaar gemaakt.

1.3.

Bij het naar aanleiding van de gemaakte bezwaren genomen besluit van 30 november 2016 (bestreden besluit 1) zijn de besluiten van 11 april 2016 en 31 mei 2016 herroepen en is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 65,02%. De hoogte van de uitkering is door bestreden besluit 1 niet gewijzigd. Aan bestreden besluit 1 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Anders dan appellant heeft gesteld is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden en is terecht een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien de FML op 22 november 2016 aan te passen. In een rapport van 29 november 2016 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 65,02%.

1.4.

Met een wijzigingsformulier van 3 januari 2017 heeft appellant het Uwv meegedeeld dat een te volgen therapie in de weg zal staan aan het verrichten van arbeid. In dat kader heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Op 13 maart 2017 en 4 september 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater en huisarts. Hij heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een FML van 5 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 7 september 2017 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 8 november 2017 beëindigd, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Appellant heeft tegen het besluit van 7 september 2017 bezwaar gemaakt.

1.5.

Bij besluit van 26 april 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het besluit van 7 september 2017 herroepen en de WGA-vervolguitkering ongewijzigd voortgezet op basis van een arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80%. Aan bestreden besluit 2 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, mede op grond van informatie van PsyQ van 16 januari 2018, de FML aangescherpt. In een rapport van 24 april 2018 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat de eerder geselecteerde functies niet passend zijn, nieuwe functies geselecteerd, in lijn met de aan bestreden besluit 1 ten grondslag liggende functies, en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 66,17%.

2.1.

Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgelegd in de FML van 22 november 2016. Appellant heeft in beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die bij de rechtbank twijfel heeft doen rijzen over de juistheid van de FML. Zo betreft de door appellant in beroep ingezonden informatie van PsyQ van het internet niet specifiek op appellant ziende algemene informatie. Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 november 2016 moet appellant in staat worden geacht de voor hem geselecteerde functies te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd waarom deze functies ondanks de signaleringen toch geschikt zijn voor appellant.

2.2.

Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de lichamelijke en psychische beperkingen van appellant per 8 november 2017 niet juist zou hebben vastgesteld. Er zijn diverse beperkingen geduid, waarbij rekening is gehouden met zowel de fysieke als de psychische klachten van appellant. Ook heeft appellant ter zitting van de rechtbank bevestigd dat de bijwerkingen van de medicatie zijn besproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat appellant de werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde functies kan verrichten.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft om te werken. Als gevolg van een ernstige psychische stoornis functioneert hij dermate minimaal dat hij psychisch niet zelfredzaam is. Hij ondervindt dagelijks de gevolgen van traumatische gebeurtenissen in het verleden. Appellant wordt in veel situaties begeleid door zijn volwassen zoon of door zijn broer, van wie bij de rechtbank een verklaring is overgelegd. Die verklaring onderschrijft volgens appellant dat hij voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Appellant heeft nadere stukken ingebracht, onder meer behandelplannen en verslagen van de behandelingen door PsyQ over de periode van 23 augustus 2012 tot en met 4 februari 2019. De door appellant ingebrachte gegevens van behandelaars bieden volgens hem een onderbouwing voor zijn stelling dat zijn klachten naar objectieve beperkingen kunnen worden vertaald, mede ook gezien de voorgeschreven medicatie, waarvan is aangetoond dat die op 15 mei 2017 is opgehoogd, terwijl toen ook sprake was van de voor appellant zeer belastende Imaginaire Exposure-therapie. In november 2017 is aangevangen met een therapie door psychomotorisch therapeut K.C.P. Bongaertz. Ook toen had volledige arbeidsongeschiktheid moeten worden aangenomen. Appellant heeft gewezen op de op 3 oktober 2018 door het Uwv gepubliceerde richtlijn voor verzekeringsartsen ‘Opname in Ziekenhuis of Instelling, Bedlegerigheid, ADL‑afhankelijkheid en Onvermogen tot Persoonlijk en Sociaal Functioneren (OPSF)’, waarin een uitwerking is opgenomen van het begrippenkader bij geen benutbare mogelijkheden. Appellant stelt zich op het standpunt dat één van de daarin genoemde parameters voor het vaststellen van een ernstige psychische stoornis bij hem van toepassing is, te weten “zeer intensieve behandeling in het verleden blijkt niet of nauwelijks resultaat te hebben gehad, terwijl wel sprake is geweest van voldoende therapietrouw”.

3.2.

Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2019 en 16 september 2019, verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Aangevallen uitspraak 1

4.2.

Ter beoordeling ligt voor of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 berust op een juiste medische grondslag en of terecht is vastgesteld dat appellant vanaf 12 mei 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,02% en per 12 juli 2016 op een WGA‑vervolguitkering op basis van de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%.

4.3.

Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tegen aangevallen uitspraak 1 is grotendeels een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft afdoende besproken waarom die gronden niet kunnen slagen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer terecht overwogen dat er geen medische gegevens in het geding zijn gebracht die twijfel doen rijzen over de juistheid van de FML en er daarbij op gewezen dat er geen op appellant ziende informatie is ingediend door een arts. Het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een juiste medische grondslag en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.

4.4.

Daaraan wordt toegevoegd dat de door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie geen steun biedt voor zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen per 12 mei 2016 en 12 juli 2016 heeft onderschat en dat hij op die data in het geheel geen benutbare mogelijkheden had. In zijn rapport van 16 september 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom de overgelegde informatie hem geen aanleiding geeft zijn standpunt te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bekend met de behandelingen door PsyQ en heeft informatie van psycholoog F. Tielman van 5 juli 2016 en van de huisarts van 17 augustus 2016 meegewogen in de beoordeling, die heeft geleid tot de vaststelling dat appellant ten tijde van belang belastbaar was voor halve dagen psychisch niet te belastende werkzaamheden.

4.5.

De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 22 november 2016, geen aanleiding is voor twijfel aan de passendheid van de voor appellant geselecteerde functies.

Aangevallen uitspraak 2

5.1.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA per 8 november 2017 (datum in geding) terecht heeft vastgesteld op 66,17%.

5.2.

Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep tegen de (medische) onderbouwing van het bestreden besluit heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak, zoals verkort weergegeven onder 2.2 van deze uitspraak, afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen over de mogelijkheden en beperkingen van appellant worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.

5.3.

De medische informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, geeft geen aanleiding tot twijfel over de juistheid van de medische grondslag van bestreden besluit 2. In het rapport van 26 maart 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze uiteengezet dat appellant niet op medische gronden volledig arbeidsongeschiktheid is, aangezien appellant niet voldoet aan de in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit opgenomen limitatieve criteria om te kunnen aannemen dat er geen benutbare mogelijkheden aanwezig zijn. In het rapport van 7 juni 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog toegelicht dat de OPSF van 3 oktober 2018 een verdere operationalisering betreft van het begrippenkader bij geen benutbare mogelijkheden, waarbij de toepassing van de criteria niet anders is dan voorheen. Indien de recente richtlijn gevolgd zou worden, zou dat dan ook geen aanleiding geven voor een ander standpunt over de datum in geding, gelet op de ontvangen medische gegevens en de verzekeringsgeneeskundige onderzoeksgegevens betreffende die datum. Er is geen aanleiding de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt niet te volgen. Door de artsen van het Uwv is voldoende gemotiveerd dat appellant ook op 8 november 2017, anders dan hij betoogt, niet als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneerde dat hij psychisch niet zelfredzaam was.

5.4.

De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

5.5.

Uit 4.1 tot en met 5.4 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet daarom worden afgewezen.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

bevestigt de aangevallen uitspraken;

wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2020.

(getekend) D. Hardonk-Prins

(getekend) B.V.K. de Louw


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature