U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsartsen hebben de duurzaamheid van de psychische klachten beoordeeld, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook door appellant in bezwaar genoemde klachten aan linkerhand- en duim heeft meegewogen. Deze klachten betroffen de belastbaarheid van appellant op een zeer beperkt deelterrein en daarom was het niet nodig een virtuele (gesplitste) FML voor de beperkingen van de linkerhand en linkerduim. Het Uwv kan in dit standpunt worden gevolgd (vgl. de uitspraak van de Raad van 13 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:763, rechtsoverweging 5.4).

Uitspraak



17 778 WIA

Datum uitspraak: 20 november 2019

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van

22 december 2016, 16/2081 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. [naam] is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is werkzaam geweest als editor voor 40 uur per week. Op 28 januari 2010 heeft appellant zich met psychische klachten ziek gemeld. Bij besluit van 30 mei 2013 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 19 april 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 79,93%.

1.2.

Appellant heeft op 24 april 2015 bij het Uwv melding gedaan van een verslechtering van zijn gezondheidssituatie per 1 december 2014. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat zijn burn-outklachten, depressieve klachten en paniekklachten zijn verergerd.

1.3.

Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 27 augustus 2015 beslist dat de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant met ingang van 1 december 2014 niet wijzigt. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 76,68%. Daaraan lag een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag.

1.4.

Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 augustus 2015 is bij beslissing op bezwaar van 30 maart 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard, het besluit van 27 augustus 2015 herroepen en aan appellant per 1 december 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Het Uwv heeft daarbij opgemerkt dat dit geen gevolgen heeft voor de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering en het uitkeringspercentage. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Samengevat is het standpunt van het Uwv dat appellant op arbeidskundige gronden (op basis van de in bezwaar gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) kon de arbeidskundige bezwaar en beroep onvoldoende passende functies selecteren) vanaf 1 december 2014 volledig arbeidsongeschikt is, maar deze arbeidsongeschiktheid is niet duurzaam, zodat er geen recht op een IVA-uitkering is. Voor de psychische problematiek van appellant zijn behandelmogelijkheden die kunnen leiden tot verbetering van zijn welbevinden en functioneren.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht en appellant op het spreekuur heeft gezien. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens dossierstudie heeft verricht, bij de hoorzitting aanwezig is geweest, appellant aansluitend aan de hoorzitting heeft onderzocht en informatie bij de behandelend sector, in dit geval van klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. P.W. Groen, heeft opgevraagd en verkregen en deze informatie in zijn beoordeling heeft betrokken. Bij het lichamelijk onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat appellant zijn beide knieën niet volledig kan strekken maar deze afwijkingen vormen geen aanleiding om voor de knieën een beperking ten opzichte van de normaalwaarde aan te nemen. Verder is sprake van een normale functie van beide knieën. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de psychische beperkingen van appellant. Wel heeft hij aanleiding gezien om voor een lichte functiestoornis in de linkerhand en linkerduim van appellant op 14 maart 2016 (gecorrigeerd op 11 augustus 2016) een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te stellen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Het is de rechtbank niet gebleken dat relevante informatie over de gezondheidstoestand van appellant is gemist. Nu appellant zijn beroep niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat.

2.2.

Over de duurzaamheid van de beperkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 20 mei 2016 voldoende heeft gemotiveerd dat verbetering van de psychische beperkingen van appellant niet is uitgesloten en dat de arbeidsongeschiktheid van appellant door zijn psychische klachten niet als duurzaam kan worden aangemerkt. Door appellant is de prognose van zijn psychische beperkingen niet betwist. Niet in geschil is dat appellant beperkingen heeft aan zijn linkerhand en linkerduim en dat voor deze beperkingen geen verbetering is te verwachten, zodat deze beperkingen duurzaam worden geacht. Het onderzoek is geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen nader te beoordelen of appellant uitsluitend op basis van zijn handklachten volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht. Op basis van een zogenoemde virtuele FML van 11 augustus 2016, waarin uitsluitend voornoemde beperkingen zijn opgenomen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een nader rapport van 23 augustus 2016 en een nader resultaat functiebeoordeling gemotiveerd dat op basis van uitsluitend de beperkingen aan de linkerhand en linkerduim van appellant voldoende passende functies zijn te duiden. De rechtbank is van oordeel dat met de nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende is gemotiveerd waarom genoemde specifieke beperkingen van de linkerhand en linkerduim niet leiden tot volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid per 1 december 2014. Ten slotte heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellant de in dat virtuele kader geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep – samengevat weergegeven – zijn standpunt herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de FML daarom niet juist is en dat hem ten onrechte geen IVA-uitkering is toegekend. Volgens appellant heeft de rechtbank ondanks de schorsing van het onderzoek ten onrechte geen proceskostenveroordeling uitgesproken, terwijl er volgens hem sprake was van een motiveringsgebrek. Appellant heeft erop gewezen dat hij ernstige problemen met zijn linkerhand en met name zijn linkerduim heeft. Hij kan zijn linkerduim niet meer gebruiken, de situatie is degeneratief en ook de rechterhand heeft in toenemende mate dezelfde verschijnselen van verkramping, dik worden en uitval. Appellant stelt dat hij geen toetsenbord en muis kan bedienen. Ook heeft appellant erop gewezen dat hij niet kan knielen en hurken en dat tijdens het minimale lichamelijke onderzoek is vastgesteld dat hij zijn beide knieën niet volledig kan strekken. Daarnaast heeft appellant erop gewezen dat er sprake is van psychische problematiek. Appellant heeft de geschiktheid van de vijf op basis van de virtuele FML geselecteerde functies betwist.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Ter zitting heeft appellant bevestigd dat ook in hoger beroep de gronden van appellant in de kern gericht zijn tegen het standpunt van het Uwv dat appellant per 1 december 2014 weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.

4.2.

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

4.2.1.

In zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) heeft de Raad overwogen dat blijkens de wetgeschiedenis, de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Daarnaast is in deze uitspraak overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de inschatting van de duurzaamheid dient te heroverwegen, rekening houdend met alle medische gegevens die in bezwaar voorhanden zijn en bekend geworden zijn, maar slechts voor zover die gegevens betrekking hebben op de datum met ingang waarvan de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid door het bestuursorgaan niet is aangenomen.

4.3.

Appellant heeft in hoger beroep goeddeels dezelfde gronden tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit aangevoerd als in beroep. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de beperkingen van appellant niet juist zijn weergegeven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gewijzigde FML van 14 maart 2016 (zoals gecorrigeerd op 11 augustus 2016 en geldig per 1 december 2014) en dat er geen reden is om appellant voor zijn psychische en lichamelijke klachten duurzaam arbeidsongeschikt te achten. Appellant heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht die aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven.

4.4.

Appellant wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte in de schorsing van het onderzoek en het vervolgens opstellen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een virtuele FML op 11 augustus 2016 geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling. Namens het Uwv is ter zitting toegelicht dat in dit geval geen sprake was van een situatie waarin een kennelijk substantieel deel van de vastgestelde beperkingen als duurzaam is aan te merken. Daarbij is er op gewezen dat appellant aan de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid ten grondslag heeft gelegd dat zijn psychische klachten (zijn somberheids- en paniekklachten) zijn verergerd. Vervolgens hebben de verzekeringsartsen de duurzaamheid van de psychische klachten beoordeeld, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook door appellant in bezwaar genoemde klachten aan linkerhand- en duim heeft meegewogen. Deze klachten betroffen de belastbaarheid van appellant op een zeer beperkt deelterrein en daarom was het niet nodig een virtuele (gesplitste) FML voor de beperkingen van de linkerhand en linkerduim. Het Uwv kan in dit standpunt worden gevolgd (vgl. de uitspraak van de Raad van 13 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:763, rechtsoverweging 5.4).

5. Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 20119.

(get.) J.P.M. Zeijen

(get.) H. Spaargaren


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature