U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De Raad is van oordeel dat appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Bestreden besluit 2 wordt in de beoordeling betrokken. Tussen partijen is niet meer in geschil dat een verhuisprimaat geldt. Uit de overgelegde algemene offerte van een woninginrichter blijkt niet dat daarbij is uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossingen voor de inrichting van de woning in dit specifieke geval. Hierdoor is niet gebleken dat het college met de forfaitaire vergoeding van € 2.500,- voor de verhuis- en inrichtingskosten in dit geval geen passende bijdrage heeft geleverd, als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.

Uitspraak



17 5991 WMO15, 17/7612 WMO15

Datum uitspraak: 6 november 2019

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 juli 2017, 16/3045 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. dr. M.F. Vermaat, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 21 november 2017 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.

Namens appellant heeft mr. dr. Vermaat een zienswijze en nadere stukken ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2019. Appellant is vertegenwoordigd door mr. dr. Vermaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Roemers en M.L.C. Visser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant, geboren in 1966, heeft als gevolg van een motorongeval verschillende beperkingen. Appellant woont met zijn echtgenote en twee kinderen in een eengezinswoning in [woonplaats]. Het college heeft verschillende voorzieningen aan appellant verstrekt, zoals een douche-toiletstoel, een driewielligfiets, een handbewogen rolstoel, een gehandicaptenparkeerkaart en een vervoerspas voor de regiotaxi.

1.2.

Appellant heeft op 19 januari 2016 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bij het college een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van verschillende woningaanpassingen.

1.3.

Bij besluit van 20 mei 2016 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen, omdat verhuizen naar een rolstoelgeschikte woning de goedkoopst adequate oplossing is. Bij besluit van 9 juni 2016 heeft het college een verhuiskostenvergoeding van € 2.500,- aan appellant verstrekt. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.

1.4.

Bij besluit van 8 november 2016 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat, gelet op de kosten van de gevraagde woningaanpassing, verhuizen naar een rolstoelgeschikte woning de goedkoopst adequate voorziening is en dat daarom een verhuiskostenvergoeding aan appellant wordt verstrekt. Het college heeft een woning aan appellant aangeboden die geschikt is voor hem en zijn gezin.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om het door het college toegepaste verhuisprimaat op grond van de Wmo 2015 niet te aanvaarden. Het college heeft in dit geval echter niet een zorgvuldig onderzoek verricht naar alle relevante feiten en omstandigheden, zoals de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van appellant en de reële kosten van een verhuizing van een gezin als dat van appellant.

3.1.

Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft het college bij besluit van 21 november 2017 (bestreden besluit 2) de besluiten van 20 mei 2016 en 9 juni 2016, onder wijziging van de motivering, gehandhaafd. Dit besluit berust, voor zover van belang, op het standpunt dat met een verhuiskostenvergoeding van € 2.500,- een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid wordt geleverd, als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Hierbij is onder meer betrokken dat het college uit onderzoek is gebleken dat een verhuizing binnen de gemeente [woonplaats], inclusief het inpakken van alle spullen, in de situatie van appellant ongeveer € 1.300,- tot € 1.500,- kost.

3.2.

Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat met de verhuiskostenvergoeding van € 2.500,- geen passende bijdrage wordt geleverd. Nog daargelaten dat het college niet heeft onderbouwd dat de kosten van de verhuizing maximaal € 1.500,- bedragen, is door het college voorbijgegaan aan de inrichtingskosten die voortvloeien uit een verhuizing, zoals het aanschaffen van vloerbedekking en gordijnen. Appellant heeft gewezen op een door een woninginrichter opgestelde offerte, waaruit volgt dat de inrichtingskosten van de door het college aangeboden woning € 7.680,15 bedragen.

3.3.

Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat appellant geen procesbelang (meer) heeft, omdat de woning inmiddels, op kosten van de verzekeraar van de schadeveroorzaker van het motorongeval (vergoedingsplichtige), geheel is aangepast en een verhoging van de verhuiskostenvergoeding enkel ten goede van die verzekeraar zal komen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De Raad is van oordeel dat appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Appellant heeft ter zitting een brief van de verzekeraar van de schadeveroorzaker van 27 maart 2017 overgelegd inhoudende dat de woningaanpassingen op voorschotbasis zijn gefinancierd in afwachting van de Wmo-procedure. Gelet hierop is appellant gehouden de procedure voort te zetten totdat in laatste instantie zal zijn beslist. Onder deze omstandigheden kan appellant voldoende procesbelang niet worden ontzegd.

4.2.

Het college heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij bestreden besluit 2 de hoogte van de verhuiskostenvergoeding gehandhaafd op € 2.500,-. Nu het college hiermee niet aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen, wordt dit besluit, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht , in de beoordeling betrokken.

4.3.

Tussen partijen is uitsluitend in geschil of met de bij bestreden besluit 2 verstrekte verhuiskostenvergoeding van € 2.500,- in dit geval een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid wordt geleverd, zoals bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.

4.4.1.

Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3. 2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

4.4.2.

Artikel 4.1.3, tweede lid, van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Hengelo 2015 (Verordening) bepaalt dat, als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, het college de goedkoopst adequate ingekochte voorziening verstrekt.

4.4.3.

Op grond van artikel 1.1 van de Bijlage bij de Verordening bedraagt de hoogte van een vergoeding voor de verhuis- en inrichtingskosten maximaal € 2.500,-.

4.5.

Tussen partijen is niet meer in geschil dat een verhuisprimaat geldt. Dit laat onverlet dat steeds de vraag moet worden beantwoord of met de toepassing van dit primaat in een concreet geval een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 wordt geleverd. Hierbij is van belang dat een forfaitaire vergoeding die zo ver afstaat van de werkelijke kosten van de compenserende maatregel dat deze geen passende bijdrage meer levert aan het verminderen of wegnemen van de gevolgen van de beperkingen, niet kan gelden als maatwerkvoorziening in de zin van artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 (vergelijk de uitspraak van de Raad van 12 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:395).

4.6.

Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt dat met de financiële maatwerkvoorziening van € 2.500,- geen passende bijdrage wordt geleverd, gewezen op een offerte van een woninginrichter waarin de inrichtingskosten van de door het college aangeboden woning op € 7.680,15 zijn begroot. Uit deze algemene offerte blijkt echter niet dat daarbij is uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossingen voor de inrichting van de woning in dit specifieke geval. Aldus is niet gebleken dat het college met de forfaitaire vergoeding van € 2.500,- voor de verhuis- en inrichtingskosten in dit geval geen passende bijdrage heeft geleverd, als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.

4.7.

Wat is overwogen in 4.3 tot en met 4.6 betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt. Dit beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep tegen het besluit van 21 november 2017 ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en R.M. van Male en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019.

(getekend) L.M. Tobé

(getekend) C.I. Heijkoop

sg


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature