De Raad is van oordeel dat appellant voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling. Bestreden besluit 2 wordt in de beoordeling betrokken. Tussen partijen is niet meer in geschil dat een verhuisprimaat geldt. Uit de overgelegde algemene offerte van een woninginrichter blijkt niet dat daarbij is uitgegaan van de goedkoopst adequate oplossingen voor de inrichting van de woning in dit specifieke geval. Hierdoor is niet gebleken dat het college met de forfaitaire vergoeding van € 2.500,- voor de verhuis- en inrichtingskosten in dit geval geen passende bijdrage heeft geleverd, als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015.