Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Appellant kan aan het beleid van het college geen recht ontlenen op woonkostentoeslag, voor zover de huurkosten boven de huurgrens liggen. Niet aannemelijk gemaakt dat appellant huurkosten niet uit eigen middelen kan voldoen.

Uitspraak



18 499 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Datum uitspraak: 5 november 2019

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2017, 17/6044 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.M. Prins, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Prins. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Bogaards.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, aangevuld met andere inkomsten tot een totaal bedrag dat net boven de voor hem toepasselijke bijstandsnorm ligt. Appellant woont sinds 2010 samen met zijn echtgenote en vijf kinderen in een huurwoning, voor de kosten waarvan hij huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag (Wht) ontvangt.

1.2.

Appellant heeft op 28 februari 2017 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag (woonkostentoeslag). De totale huur bedroeg op dat moment € 750,69 en appellant ontving maandelijks het maximale bedrag aan huurtoeslag van € 332,-. De huur lag boven de maximale huurgrens van € 710,68 (huurgrens) in de zin van de Wht. De aanvraag om woonkostentoeslag zag op de huurkosten boven deze huurgrens.

1.3.

Bij besluit van 7 maart 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 juli 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag voor een woonkostentoeslag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de Wht is aan te merken als een aan de bijstandsverlening voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (PW). Niet is gebleken van zeer dringende redenen, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW , die tot bijstandsverlening aanleiding geven. Op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid van het college, opgenomen in de Leidraad Individuele Bijzondere Bijstand 2017 (Leidraad) kan het college in bijzondere omstandigheden en in een individueel geval woonkostentoeslag verstrekken. Appellant komt hiervoor niet in aanmerking omdat hij, met name gelet op zijn inkomen, niet voldoet aan de in de Leidraad opgenomen voorwaarden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het college terecht heeft vastgesteld dat appellant niet voldoet aan de in de Leidraad opgenomen voorwaarden om voor woonkostentoeslag in aanmerking te komen.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Vaststaat dat appellant beschikte over een inkomen boven de voor hem toepasselijke bijstandsnorm en dat hij de maximale huurtoeslag op grond van de Wht ontving. Niet in geschil is verder dat de Wht een aan de bijstand voorliggende voorziening betreft, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW en dat geen sprake is van zeer dringende redenen voor bijstandsverlening als bedoeld in artikel 16 van de PW . Het geschil tussen partijen spitst zich dan ook toe op de vraag of het college appellant op grond van de Leidraad een woonkostentoeslag had moeten verlenen voor zijn huurkosten voor zover die boven de huurgrens liggen. Ter zitting heeft appellant uiteengezet dat het gaat om ongeveer € 55,- per maand.

4.2.

Appellant stelt zich op het ter zitting uiteengezette standpunt dat hem een woonkostentoeslag toekomt op grond van de genoemde voorwaarden in hoofdstuk 6.2 “Kosten in verband met wonen” uitgewerkt onder 6.2.1 “Woonkostentoeslag” van de Leidraad. Meer specifiek voldoet appellant naar zijn mening aan de volgende daarin genoemde voorwaarden:

De huur ligt boven de grens van de huurtoeslag en kan niet meer worden opgebracht vanwege een grote verandering in de leefsituatie ( scheiding , ontslag);

De huurtoeslag is wegens een plotselinge inkomensdaling niet toereikend in relatie tot het huidig inkomen;

(…)

(…)

4.3.

Ter toelichting daarop heeft appellant aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft om zijn huur, voor zover die boven de huurgrens ligt, te voldoen. De oorzaak hiervan is gelegen in een plotselinge terugval in zijn inkomen in verband met het sinds september 2016 wegvallen van de aan hem verleende toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Bovendien moet hij de ontvangen toeslagen terugbetalen omdat hij deze ten onrechte heeft ontvangen in verband met een maandelijks aan hem door de verzekering uitgekeerd bedrag dat verband hield met zijn arbeidsongeschiktheid.

4.4.

Appellant heeft met dat wat hij onder 4.3 heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hij de huurkosten waarvoor hij een woonkostentoeslag heeft gevraagd niet meer kon voldoen uit zijn middelen. Als er al sprake is van een grote verandering in de leefsituatie dan wel een plotselinge inkomensdaling, zoals opgenomen in de onder 4.2 genoemde voorwaarden, is daarmee geenszins vast komen te staan dat het inkomen van appellant daardoor niet meer toereikend was om zijn huurkosten te voldoen. Dit klemt te meer nu uit een berekening van het college volgde dat het inkomen van appellant, zonder de toeslag op grond van de TW, voldoende ruimte bood.

4.5.

Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat appellant aan de Leidraad geen recht heeft kunnen ontlenen op een woonkostentoeslag. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2019.

(getekend) J.L. Boxum

(getekend) L. Hagendijk


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature