Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Ook het besluit tot handhaving van de vermogensvaststelling waarbij de gewijzigde vermogensvaststelling niet wordt gehandhaafd, kan ten volle aan de orde gesteld worden. Vermogen dient alsnog vastgesteld te worden op een negatief bedrag.

Uitspraak



17 6791 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 september 2017, 16/2824 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)

Datum uitspraak: 1 oktober 2019

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.J.T.M. Oudenhoven, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2019. Namens appellant is

mr. Oudenhoven verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

B.M. Verhaag.

Het onderzoek is heropend na de zitting. Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.

Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 1 juli 2015 heeft het college appellant met ingang van 7 mei 2015 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) toegekend. Daarbij heeft het college het vermogen van appellant op 7 mei 2015 op € 1.215,85 vastgesteld. Voorts heeft het college appellant de verplichting opgelegd om binnen een maand duidelijkheid te geven over de afkoopwaarde van zijn lijfrentepolis bij [naam bedrijf] (afkoopwaarde). Appellant heeft op 5 augustus 2015 onder meer gegevens over de afkoopwaarde aan het college verstrekt.

1.2.

Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft het college de bijstand per 1 augustus 2015 ingetrokken, omdat het vermogen van appellant na bijtelling van de afkoopwaarde de voor appellant geldende grens van het vrij te laten vermogen overschreed. Hangende bezwaar heeft het college bij besluit van 19 oktober 2015 het besluit van 26 augustus 2015 ingetrokken en de afkoopwaarde als oudedagsvoorziening alsnog buiten beschouwing gelaten voor het vermogen en besloten dat de bijstand per 1 augustus 2015 ongewijzigd wordt gecontinueerd. Daarbij heeft het college medegedeeld: “Alle overige zaken zoals gesteld in de toekenningsbeschikking van 1 juli 2015 met betrekking tot uw uitkering blijven onverminderd van kracht”. Appellant heeft zijn bezwaar gehandhaafd voor zover dit ziet op andere aspecten van de vaststelling van zijn vermogen.

1.3.

Het college heeft bij besluit van 18 juli 2016 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2015, onder toekenning van bezwaarkosten, ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant de bezwaargronden over het vermogen had moeten aanvoeren naar aanleiding van het besluit van 1 juli 2015. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt, zodat dit formele rechtskracht heeft gekregen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling

4.1.

Appellant heeft zakelijk weergegeven aangevoerd dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op zijn bezwaren tegen de vermogensvaststelling en de vaststelling niet heeft gemotiveerd.

4.2.

Deze beroepsgrond slaagt. Volgens vaste rechtspraak (uitspraken van 27 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3513 en van 17 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1738) kan degene die, na een eerste vaststelling van het vermogen op een bedrag beneden de vermogensgrens, voor bijstand in aanmerking wordt gebracht en die geen bezwaar heeft gemaakt tegen het toekenningsbesluit waarin de vermogensvaststelling is neergelegd, niet het recht worden ontzegd op een later tijdstip, wanneer het college het vermogen op een ander bedrag vaststelt of het vastgestelde vermogen handhaaft, in bezwaar en beroep die vaststelling of handhaving ten volle aan de orde te laten stellen, zonder tegengeworpen te krijgen dat hij niet eerder tegen de vermogensvaststelling bezwaar heeft gemaakt.

4.3.

Anders dan het college stelt, is in de situatie van appellant, waarin het besluit tot wijziging van de vermogensvaststelling na herbeoordeling van die wijziging later wordt ingetrokken onder handhaving van de oorspronkelijke vermogensvaststelling, sprake van handhaving van het vastgestelde vermogen als bedoeld in de onder 4.2 genoemde rechtspraak. Appellant kon daarom in zijn bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2015 de handhaving van de vermogensvaststelling op 7 mei 2015 ten volle aan de orde stellen. Daarbij komt dat het college bij de toekenning van de bijstand geen berekening van de vermogensvaststelling had gevoegd en deze eerst in de onderhavige bezwaarprocedure aan appellant kenbaar heeft gemaakt. Nu het college in het bestreden besluit niet inhoudelijk is ingegaan op de bezwaargronden over de vermogensvaststelling, berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering.

4.4.

Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb .

4.5.

Ter zitting van de Raad is met het oog op een eventuele finale beslechting van het geschil met partijen vastgesteld dat de Raad aan de hand van de thans beschikbare gegevens kan beoordelen of de vaststelling van het vermogen van appellant, mede in het licht van de daartegen aangevoerde bezwaren, stand kan houden.

4.6.1.

Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, eerste volzin, van de PW wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. Voorts wordt ingevolge dit artikellid, aanhef en onder b, onder vermogen verstaan middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voorzover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.

4.6.2.

Artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW bepaalt dat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid. Ingevolge het vierde lid van artikel 34 van de PW is het tweede lid van overeenkomstige toepassing op bezittingen die worden verworven in de periode waarover algemene bijstand is toegekend en op middelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat de van toepassing zijnde vermogensgrens, bedoeld in het derde lid, daarbij wordt verminderd met het vermogen dat:

a. bij aanvang van de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen op grond van het tweede lid, onderdeel b;

b. tijdens de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen op grond van dit lid.

4.7.

Het college heeft ter zitting gewezen op een vermogensberekening in het dossier per 7 mei 2015 waarbij het vermogen is vastgesteld op € 1.215,85, waarbij alle vermogenscomponenten zijn gespecificeerd. Hierop heeft het college ter zitting een correctie aangebracht voor het negatieve saldo van de [rekening] met het nummer eindigend op 36 en dit saldo vastgesteld op € 493,31 debet.

4.7.1.

Niet in geschil is dat het positieve saldo van de [spaarrekening] van appellant met het nummer eindigend op 33 op 7 mei 2015 € 460,- bedroeg en het negatieve saldo van de [rekening] met het nummer eindigend op 36 € 493,31. Voorts is ter zitting duidelijk geworden dat het negatieve saldo van de creditcardrekening op 7 mei 2015, anders dan in de vermogensberekening van het college is vermeld, € 1.869,35 bedroeg.

4.7.2.

Appellant heeft aangevoerd dat het college de leningen die hij bij zijn ouders heeft afgesloten als schulden moet meenemen in de vermogensvaststelling. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 23 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW6792) is een schuld aan een familielid veelal een schuld van vrijblijvende aard. Een belanghebbende heeft echter de mogelijkheid aannemelijk te maken dat sprake is van een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling. Dit dient te geschieden met gegevens die concreet, objectief en verifieerbaar zijn. Nog afgezien van het feit dat met een deel van de leningen van zijn ouders geen rekening kan worden gehouden omdat deze dateren van na 7 mei 2015, heeft appellant met de door hem overgelegde “verklaring geldlening” die op 23 september 2015 door hem en zijn ouders is opgemaakt, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling. Deze verklaring is achteraf opgesteld en niet objectief en verifieerbaar.

4.7.3.

Het college heeft bij de vermogensvaststelling de waarde van de auto van appellant op 7 mei 2015 vastgesteld op € 3.000,-. Dit leidt volgens het college na aftrek van een vrijlating van € 1.361,34 tot een positief vermogensbestanddeel van € 1.638,66. Appellant heeft aangevoerd dat deze waarde onjuist is en dat van een waarde van € 1.861,- dan wel € 2.200,- moet worden uitgegaan.

4.7.4.

Saldering van de in 4.7.1 vermelde vermogensbestanddelen en de door het college vastgestelde waarde van de auto minus de vrijlating, leidt tot een negatief vermogen van € 264,- op 7 mei 2015. Uit de uitspraken van 4 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5530, en 29 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4884, volgt dat appellant geen (proces)belang heeft bij de vaststelling van de exacte omvang van zijn negatieve vermogen bij toekenning van de bijstand. Nu zowel bij de waarde van de auto zoals door het college vastgesteld, als bij de waarde waarvan appellant uitgaat een negatief saldo bestond op 7 mei 2015, behoeft de onder 4.7.5. bedoelde grond dat de waarde van de auto minder bedroeg, gelet op deze rechtspraak, geen verdere bespreking.

4.8.

Uit 4.7 volgt dat het college in het bestreden besluit het op 7 mei 2015 vastgestelde vermogen van appellant ten onrechte heeft gehandhaafd op € 1.215,85. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat appellant op 7 mei 2015 een negatief vermogen heeft van € 264,-.

5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.280,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een halve punt voor schriftelijke inlichtingen) voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.304,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

vernietigt de aangevallen uitspraak;

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 18 juli 2016, voor zover daarbij de vaststelling van het vermogen van appellant op 7 mei 2015 is gehandhaafd op € 1.215,85;

bepaalt dat appellant op 7 mei 2015 een negatief vermogen heeft van € 264,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 18 juli 2016;

veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.304,-;

bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2019.

(getekend) J.T.H. Zimmerman

(getekend) Y. Itkal


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature