Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Verrekening op grond van artikel 58, vierde lid, PW . Het college is bevoegd om de bijstand te verrekenen met de in zes maanden voorafgaande ontvangen middelen.

Uitspraak



18 1269 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

2 februari 2018, 17/686 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Stein (college)

Datum uitspraak: 8 januari 2019

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld en verzocht om veroordeling tot vergoeding van schade.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2018. Namens appellant is

mr. Grégoire verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M.J. Pepels.

OVERWEGINGEN

1.1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.2.

Appellant ontvangt sinds 1 januari 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Appellant is op 18 mei 2015 in dienst getreden bij [zorginstelling] (zorginstelling). De inkomsten die appellant uit deze dienstbetrekking ontving heeft het college in mindering gebracht op de bijstand. De arbeidsovereenkomst van appellant met de zorginstelling is op 1 november 2016 geëindigd.

1.3.

Op 1 en 2 november 2016 heeft appellant aan het college gemeld dat aan hem over de periode van 1 november 2016 tot en met 31 januari 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) is toegekend. Daarbij heeft appellant zijn salarisstroken over de maand november 2016 overgelegd. Daaruit blijkt dat appellant in november 2016 een nabetaling van de zorginstelling heeft ontvangen, bestaande uit vakantiegeld, eindejaarsuitkering en uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen (nabetaling). In verband met deze nabetaling heeft het college bij besluit van 20 december 2016 appellant onder meer bericht dat een bedrag van € 559,94 in mindering wordt gebracht op de bijstand in verband de eindejaarsuitkering opgebouwd in de periode van januari tot en met oktober 2016, het vakantiegeld opgebouwd in de periode van juni tot en met oktober 2016 en de uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen. In de maand november 2016 zal het college in verband met de nabetaling een bedrag van € 216,11 in mindering brengen op de bijstand. Over de maanden december 2016 en januari 2017 zal het college in verband met de nabetaling in totaal een bedrag van € 343,83 in mindering brengen op de bijstand.

1.4.

Bij besluit van 1 maart 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2016 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering moeten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben, omdat beide uitkeringen een opbouwend karakter hebben. Nu de nabetaling van vakantiegeld en eindejaarsuitkering is opgebouwd in de periode waarin appellant bijstand ontving, de nabetaling hiervan is ontvangen in de maand november 2016 en appellant in die maand nog steeds recht heeft op bijstand, dienen de inkomsten in verband met deze uitkeringen op grond van artikel 58, vierde lid, van de PW in mindering te worden gebracht op de bijstand. De nabetaling van niet opgenomen vakantiedagen moet worden toegerekend aan de maand waarin die betaling heeft plaatsgevonden. Dit was in november 2016. Ook deze inkomsten moeten met toepassing van artikel 58, vierde lid, van de PW in mindering worden gebracht op de bijstand.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ingevolge artikel 58, vierde lid, van de PW is het college bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand.

4.2.

Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd komt er in essentie op neer dat het college de nabetaling over een te lange periode heeft verrekend.

4.3.

Ter zitting heeft het college toegelicht dat met de nabetaling het definitieve maandinkomen van appellant inclusief de eindejaarsuitkering en de vakantietoeslag is vastgesteld. Uit het bestreden besluit volgt, zoals het college ter zitting ook heeft erkend, dat de nabetaling van de eindejaarsuitkering is toegerekend aan de maanden januari tot en met oktober 2016. Het college heeft ter zitting eveneens erkend dat in strijd met artikel 58, vierde lid, van de PW de nabetaling van de eindejaarsuitkering betrekking heeft op een periode die langer is dan zes maanden voorafgaande aan de nabetaling. Ter zitting heeft het college afgezien van de verrekening van de eindejaarsuitkering over de maanden januari tot en met april 2016. Het college acht zich bevoegd om de bedragen die betrekking hebben op de eindejaarsuitkering over die maanden terug te vorderen met toepassing van artikel 58, tweede lid, onder f, onder 1, van de PW .

4.4.

Uit 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen worden gelaten. De Raad zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het college de nabetaling van de eindejaarsuitkering over de periode van januari tot en met april 2016 heeft verrekend met de bijstand over de maanden november 2016 tot en met januari 2017 en het besluit van 20 december 2016 in zoverre herroepen. Het college zal een herberekening moeten maken van de verrekening van de nabetaling, rekening houdende met wat in 4.3 is overwogen.

4.5.

In het kader van finale geschilbeslechting wordt verder het volgende overwogen.

4.5.1.

In hoger beroep heeft appellant verder aangevoerd dat het college op grond van artikel 58, vierde lid, van de PW slechts bevoegd is om over te gaan tot verrekening in de maand waarin de nabetaling is gedaan. In de situatie van appellant was dit in de maand november 2016. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college op grond van artikel 58, vierde lid, van de PW bevoegd is een nabetaling in de toekomende zes maanden te verrekenen. Appellant heeft betoogd dat het college niet had mogen overgaan tot verrekening van de nabetaling in de maanden december 2016 en januari 2017.

4.5.2.

Gelet op het voorgaande beperkt het geschil zich tot de toepassing van de verrekening van de nabetaling over de maanden december 2016 en januari 2017.

4.5.3.

Het betoog van appellant slaagt niet. Artikel 58 van de PW regelt de mogelijkheid om bijstand in bepaalde gevallen terug te vorderen. In artikel 58, vierde lid, van de PW is daarop een uitzondering gemaakt in die zin dat het college bevoegd is om over te gaan tot verrekening van de in de zes maanden voorafgaande ontvangen middelen met de bijstand. Anders dan appellant heeft aangevoerd kan uit artikel 58, vierde lid, van de PW niet worden afgeleid dat de verrekening beperkt moet blijven tot de maand waarin een nabetaling heeft plaatsgevonden.

5. Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente kan nu niet worden toegewezen, omdat nadere besluitvorming door het college noodzakelijk is. Het college zal bij het nemen van een nader besluit ook aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding is om schade te vergoeden.

6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellant, in bezwaar van

€ 1.024, in beroep van € 1.024,- en in hoger beroep van € 1.024,-, totaal € 3.072,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de nabetaling van de

eindejaarsuitkering over de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 april 2016 en bepaalt

dat het college opnieuw op bezwaar beslist met in achtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.072,-;

- bepaalt dat het college het door appellant betaalde griffierecht tot een bedrag van € 172,-

vergoedt;

Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2019.

(getekend) A. Stehouwer

(getekend) S.A. de Graaff

md


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature